Ardipithecus kadabba: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 30:
[[Type (biologie)|Type-exemplaar]] is een fragment van een rechtse [[Mandibula (gewervelden)|onderkaak]] met een bewaard gebleven [[kies]] (M3) en vijf tand- respectievelijk tandwortelfragmenten met het inventarisnummer ALA-VP-2/10. De soortomschrijving uit 2001 baseert zich bijkomend op verdere vondsten van beenderen, die sinds 1992 op in totaal vijf vindplaatsen in de [[Afar (regio)|Afarlaagte]] in [[Ethiopië]] zijn opgegraven geworden en van tien andere individuen afkomstig zijn. In de soortomschrijving van Yohannes Haile-Selassie was ''Ardipithecus kadabba'' evenwel als [[ondersoort]] van ''[[Ardipithecus ramidus]]'' aangeduid en had het de naam ''Ardipithecus ramidus kadabba'' meegekregen. Pas in 2004 werd deze benaming in een gezamenlijke publicatie van Haile-Selassie en de ontdekker van ''Ardipithecus ramidus'', Tim White, herzien.<ref>{{Aut|Y. Haile-Selassie - G. Suwa - T. White}}, Late Miocene Teeth from Middle Awash, Ethopia, and early hominid dental evolution, in ''[[Science]]'' 303 (2004), pp. 1503–1505. doi:10.1126/science.1092978</ref>
 
Deze correctie van de aanvankelijke indeling van de fossielvondsten werd was gebaseerd op het feit dat ''Ardipithecus kadabba'' "primitievere" kenmerken vertoonde dan de aan de soort ''Ardipithecus ramidus'' toegeschreven fossielen. ''Ardipithecus kadabba'' vertoont hierdoor tegelijk een grotere overeenkomst met de geslachten ''Sahelanthropus'' en ''[[Praeanthropus tugenensis|Orrorin]]''. Deze inzichten worden ondersteund door verdere beendervondsten, die in november 2002 aan het licht kwamen en als 5,8 à 5,6 miljoen jaar oud worden gedateerd.
 
Het artikel in 2004 zag het belang van de vondst vooral in de aanwijzingen voor een reductie van het zogenaamde ''canine honing complex'', een plaatsing van de tanden die een constant aanscherpen van de hoektanden garandeert. Mensen kauwen grotendeels met hun kiezen. Bij andere mensapen echter, net als bij alle andere apen van de Oude Wereld, nemen (voortanden en) hoektanden een belangrijker deel van het afbijten en verwerken van voedsel voor hun rekening. De hoektanden zijn dan sterk vergroot en steken uit. Het gebit heeft naast elke hoektand een gat (diastema), in dewelke de hoektand van de tegenoverliggende kaak past. Wanneer de [[hoektand]]en bij het toebijten tegen elkander wrijven, scherpen ze hun kronen constant aan. De distale (van de middenlijn van de schedel gerichte) achterrand van de onderste hoektand glijdt langs de mesiale (richting middenlijn) voorrand van de bovenste hoektand. Die wordt zelf verder aangescherpt doordat zijn distale achterrand langs de mesiale voorrand van de derde premolaar van de onderkaak glijdt. Daarbij wordt ook de achterkant (tongzijde) van deze hoektand uitgeslepen. Bij latere vormen, zoals ''Ardipithecus ramidus'', verdwijnt deze uitholling en blijven alleen verticale slijtfacetten. Daarnaast worden de spitsen van de hoektanden stomper. ''A. kadibba'' lijkt een tussenfase te tonen: de spitsen zijn nog scherp en de derde premolaar wijkt aan de zijde van het diasteem maar de uitslijping van de bovenste hoektand ontbreekt. Het beginnende verlies van dit kenmerk werd als argument voor de indeling van de vondsten tot een tak van de mensapen aangehaald, die zich later tot de [[Australopithecus|australopitheci]] en ten slotte tot het geslacht ''[[Homo (geslacht)|Homo]]'' zou ontwikkelen. De hoektanden zijn desalniettemin van een aanzienlijke omvang, het groottebereik van chimpansees overlappend.