Periode van Lente en Herfst: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Pompidombot (overleg | bijdragen)
 
Regel 102:
De competitie tussen de verschillende staten was een drijfveer voor economische, technologische en sociale vooruitgang en innovatie. Heersers begonnen zich actief te richten op het stimuleren van bevolkingsgroei in hun staten. Zij hadden hun zetel in de grote steden, waarin de tempels en paleizen waren beschermd door een aarden muur. Soms was er ook nog een tweede buitenmuur ter bescherming van boeren en arbeiders. Het volk identificeerde zich sterk met de cultuur van zijn staat, hoewel mensen regelmatig om economische redenen van de ene staat naar de andere verhuisden. De wijze waarop goederen werden geproduceerd maakte grote veranderingen door. Dit ging gepaard met de transformatie van een [[Slavernij|slavenmaatschappij]] naar een [[Feodalisme|feodale maatschappij]]. In algemene zin kan worden gesproken van een groeiende [[sociale mobiliteit]].
 
[[IJzer (element)|IJzer]], dat al sinds de [[Shang-dynastie]] werd gebruikt, was gemeengoed geworden. Er werd steeds grootschaliger aan [[mijnbouw]] gedaan, met name in Linzi, in de provincie [[Shandong (provincie)|Shandong]], en in de Tonglu-bergen, in de provincie [[Hubei]]. Volgens oude archieven waren er 3.609 bergen die ijzer bevatten. De mijntunnels hadden technieken voor transport, ventilatie en afwatering. In de Late Periode wisten handwerksmannen in de staat Wu al hoe van ijzer scherpe zwaarden konden worden gemaakt. In 513 v.Chr. kon in de staat Jin het wetboek van strafrecht in ijzer worden gegoten. IJzer werd vaak als belasting geïnd. In de staat Qi werden voor het eerst ook ijzeren voorwerpen gebruikt voor agrarische doeleinden. Hierdoor werd het ook mogelijk [[lastdier]]en in te zetten. Het werd een steeds gebruikelijker beeld dat [[os (rund)|ossen]] het land omploegden.
 
Door de verhoging van de productiviteit in de agrarische sector werd er een proces ingezet, waarbij collectieve werkgemeenschappen van slaven of dorpen geleidelijk werden vervangen door zelfstandige boeren. Doordat slaven wegliepen of productiviteit verloren ging, kwam steeds meer land braak te liggen. Hierdoor realiseerden landbezitters zich, dat het voordeliger was om zelfstandige boeren aan te trekken. Doordat boeren individueel hun land beheerden en bewerkten waren publieke regelingen ten aanzien van de allocatie van landbouwgrond niet langer noodzakelijk. Het gezin of huishouden van de boer werd de nieuwe relevante productie-eenheid. Boeren waren geen lijfeigenen van een exploitant meer, maar hadden een semi-zelfstandige positie. De exploitant werd een landheer die in een wederkerige relatie tot zijn boeren stond. Ook slaven, die werden ingezet voor het bouwen van collectieve werken zoals verdedigingsmuren, liepen weg als ze te zwaar werden belast. Dit gebeurde bijvoorbeeld in 641 v.Chr. in de stad Liang, die daardoor onverdedigd achterbleef en door Qin kon worden ingenomen.