Indische filosofie: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 56:
==== Upanishadische periode ====
In deze periode was het gebied ondertussen uitgebreid tot de [[Ganges (rivier)|Ganges]] en ontwikkelden zich voor het eerst sinds de [[Indusbeschaving]] weer steden. De ''[[janapada]]'s'', kleinere stamgebieden waarin leiders voortkwamen uit stam- en familieverbanden, vormden zich tot grote (''maha'') gebieden, de zestien ''[[mahajanapada]]'s'', elk geleid door een koning met elk een eigen hoofdstad. Deze [[centralisatie]] ging gepaard met een toenemende handel waardoor een handelaarsklasse kon ontstaan. De verschuiving van de macht van een raad van stamhoofden naar een koning, de [[Verstedelijking|urbanisatie]] en het ontstaan van een koopmansklasse bracht een [[individualisering]] teweeg die ook gevolgen voor de religieuze beleving. Het leven als [[lijden]] kreeg een belangrijke plaats, terwijl het [[Polytheïsme|polytheïsme]] in belang afnam.
Eerder lag de nadruk op de natuurlijke omstandigheden waarin de mens moest zien te overleven, maar in een steeds meer [[Sociale stratificatie|gestratificeerde]] samenleving groeide de [[Sociale ongelijkheid|ongelijkheid]]. In andere samenleving ontstonden in gelijke omstandigheden religies die hier een [[rechtvaardigheid]] voor boden in het [[hiernamaals]]. De brahmanen konden hier maar een beperkt antwoord op vinden. Zij vormden een gesloten groep die hun kennis en daarmee macht over de geestelijke wereld voor zichzelf hielden en vooral mondeling overbrachten. Dit systeem verkreeg een zekere starheid en gerichtheid
Zo ontstonden de meer filosofisch getinte ''Upanishads''. Hoewel eerder al ''Upanishads'' gevormd waren, ontstonden de belangrijkste in deze periode. In deze geheime teksten is een vroege filosofische bespiegeling te vinden over de aard van de wereld en de mensen en over wat er na de dood gebeurt. De aard van de wereld komt naar voren in de begrippen ''[[Brahman (filosofisch concept)|Brahman]]'' en ''[[Atman (hindoeïsme)|Atman]]''. Het begrip ''Brahman'' had zich ontwikkeld tot het onpersoonlijke Absolute waaruit alles ontstaat, niet gebonden aan tijd (''kala''), ruimte (''desa'') en causaliteit (''nimitta''), dit in tegenstelling tot de goden. Atman had zich ondertussen ontwikkeld tot de diepste zelf. Waar deze ontwikkeling al eerder was begonnen, werd in de ''Upanishads'' de conclusie getrokken dat beiden een waren. Elke persoon heeft wel een eigen vorm, maar heeft dezelfde essentie. De echte overkoepelende werkelijkheid is ''Brahman'' die zich in personen als ''Atman'' manifesteert. Dit overkoepelende komt ook naar voren in de ''[[Maha Upanishad]]''. Onder meer wordt hierin verkondigt ''[[Vasudhaiva Kutumbakam]]'', de wereld is één familie:
:''Alleen kleingeestigen zeggen 'de ene is een familielid, de andere vreemdeling' ''
:''Voor hen die grootmoedig leven, is de hele wereld een familie'' ''[[Maha Upanishad]]'', VI-71-72
|