Virus (biologie): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Grammatica gecorrigeerd
Labels: Bewerking via mobiel Bewerking via mobiele app
drie linken
Regel 1:
Een '''virus''' bestaat uit erfelijk materiaal in een omhulsel dat in staat is zich voort te planten door gebruik te maken van het reproductieapparaat van levende [[organismen]]. Veelal zijn virussen sterk gespecialiseerd op een (type) [[gastheer (biologie)|gastheer]]. Daar ze geen eigen voortplantingsapparaat hebben en geen eigen [[stofwisseling]], zijn ze volledig afhankelijk van andere organismen en als zodanig voldoen ze niet aan alle gebruikelijke criteria voor de definitie van [[leven]]. Virussen kunnen zich van generatie tot generatie wel veranderen en ondergaan [[evolutietheorie|evolutie]].
Een virusinfectie verloopt volgens een heel ander mechanisme dan een bacteriële- of [[schimmelinfectie]] en kan niet met [[antibiotica]] worden bestreden. Er zijn stoffen die specifiek de werking van sommige (typen) virussen verstoren en als geneesmiddel kunnen worden ingezet.
 
De typische diameter van een virus is tussen de 20 en 300 [[nanometer]].
 
== Onderdelen van een virus ==
[[Bestand:Tekening Virus1.SVG|{{largethumb}}|Schematische weergave van een bacteriofaag.]]
Een virus bestaat uit de volgende onderdelen (van buiten naar binnen):
* Een [[Enveloppe (virus)|enveloppe]]: (alleen bij dierlijke virussen voorkomend) dit is een [[celmembraan|membraan]] rond het [[nucleocapside]].
* Een [[eiwitmantel]]: (ook wel capside genoemd) dit is de buitenwand van het virus; deze beschermt het virus tegen vernietiging door [[antilichaam|antilichamen]], ook speelt de eiwitmantel een rol bij het binnendringen van de gastheercel. De eiwitmantel is opgebouwd uit [[capsomeer|capsomeren]].
* Het [[nucleïnezuur]]: het erfelijk materiaal van het virus, bestaande uit [[Desoxyribonucleïnezuur|DNA]] of [[Ribonucleïnezuur|RNA]].
Deze laatste twee vormen samen het '''nucleocapside'''.
Regel 31:
**(4a) Virussen hebben een levende cel nodig om zich te vermenigvuldigen en te overleven.
**(5a) Virussen zijn niet-cellulair.
**(6a) Virussen hebben geen [[stofwisseling]].
 
*(B) Bewijzen dat een virus leeft: