Het idee van representatieve democratie kwam op in de tijd van de [[de Verlichting (stroming)|Verlichting]], en vormt nog altijd een kernpunt in de [[liberalisme|liberale]] [[politieke filosofie|staatsfilosofie]]. Verlichte denkers stelden dat democratie, in de [[Ekklèsia|Atheense]] zin, in de [[Moderne Tijd|moderne]] maatschappij niet mogelijk of zelfs onwenselijk was, om verschillende redenen. [[James Madison|Madison]] vreesde voor het verschijnsel dat wel "dictatuur van de meerderheid" wordt genoemd: het opleggen van de wil van een meerderheid aan een minderheid. Ook pleitte Madison voor een politieke elite van vertegenwoordigers, die de belangen van het gehele volk zouden dienen, in plaats van die van de meerderheid.
Voor [[Jean-Jacques Rousseau|Rousseau]] gold echter dat vertegenwoordiging tegen de volkssoevereiniteit inging:
Regel 13:
[[Bestand:Electoral democracies.png|300px|thumb|{{Legenda|blue|Representatieve democratieën in de wereld in 2008 volgens de Amerikaanse NGO [[Freedom House]].}}]]
Deze [[18e eeuw|18e-eeuwers]]ers gebruikten doorgaans niet de term representatieve democratie, maar maakten juist onderscheid tussen democratie enerzijds en representatie anderzijds. Dit verschil verdween vrij gauw: [[Alexis de Tocqueville]] beschreef in de [[1830-1839|jaren 1830]] het op Madisons ideeën geënte [[Verenigde Staten|Amerikaanse]] staatsbestel als een democratie, hoewel het de meerderheid van de bevolking uitsloot van [[Stemrecht|kiesrecht]].