Paleis van Nassau: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 13:
Na Hendriks dood kwam het paleis via [[René van Chalon]] in het bezit van [[Willem van Oranje]]. Hij hield er grote sier. Niet minder dan 24 [[schildknaap|schildknapen]] stonden tot zijn beschikking, en zijn hof werd beschouwd als de meest vooraanstaande gastronomieschool van Europa.<ref>{{aut|Louis Hymans}} (1884), ''Bruxelles à travers les âges'', blz. 284 - [https://archive.org/stream/bruxellestravers01hyma#page/n9/mode/2up Lees op archive.org]</ref> Door de schitterende feesten die hij er gaf, was zijn schuld op zeker moment opgelopen tot 900.000 florijnen. Het paleis bevatte ook een kunstgalerij, waarop inventarissen uit 1568 en 1618 een blik bieden. Deze laatste lijst noemt 56 schilderijen en [[wandtapijt]]en.
 
Willem schaarde zich achter de [[Tachtigjarige Oorlog#Oranjes eerste invasie|opstand tegen Spanje]] (1568) en zag zijn bezittingen verbeurd verklaard. Het Brusselse paleis werd geconfisqueerd en de pas aangekomen [[Fernando Álvarez de Toledo|hertog van Alva]] nam er zijn intrek. Daarna was het paleis onder meer de residentie van landvoogd [[Peter Ernst I van Mansfeld]] en markies [[Isidro de la Cueva y Benavides]], de commandant van de Spaanse troepen. Tijdens diens verblijf brak er brand uit, maar hijdeze kon wordenwerd geblust zondervoordat al teer veel ergschade werd aangericht.
 
In 1731 werd het nabijgelegen [[Paleis op de Koudenberg]] door brand verwoest en verhuisde het hof aldaar naar het Hof van Nassau. Omstreeks 1750 werd het Paleis van Nassau op de kapel na afgebroken om plaats te maken voor het paleis van [[Karel van Lotharingen (1712-1780)|Karel van Lotharingen]] (zie [[Paleis van Karel van Lotharingen]]). In 1797 was de oude tuin van het paleis een gerenommeerde kruidtuin geworden, uitgebaat door de ''Société de Flore''. Hij moest na enige decennia plaats ruimen voor het ''Palais de l'Industrie nationale'' (1825).<ref>{{aut|Michèle van Kalck}} (2003), ''De Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België: twee eeuwen geschiedenis'', blz. 133-137</ref>