Natuurontwikkelingsvisie: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
kGeen bewerkingssamenvatting
red. en opmaak (mn refs)
Regel 1:
[[Bestand:Natuurontwikkeling.JPG|{{largethumb}}|Inzet van graafmachines bij de aanleg van [[nieuwe natuur]]]]
De '''Natuurontwikkelingsvisie''' of '''wildernisnatuurvisie''' is een [[natuurvisie]] waarin de zelfregulerende natuur centraal staat, onafhankelijk van menselijk handelen. Het is een van de drie visies die discussies in Nederland over de juiste vormgeving van natuur hebben gedomineerd gedurendesinds deongeveer laatste decennia1975. De andere twee visies zijn de [[Klassieke Natuurbeschermingsvisie]] of Arcadische natuurvisie en de [[Functionele Natuurvisie]].
 
Onder meer de voormalige Raad voor Ruimtelijk Milieu- en Natuuronderzoek (RMNO) heeft de visies uitgewerkt en laat zien wat de consequenties zijn van elke visie voor de inrichting en het beheer van agrarische cultuurlandschappen, de Waddenzee, de bossen en de grote wateren (rivieren en IJsselmeer) in Nederland.
 
== Essentie en inhoud van de visie ==
De Natuurontwikkelingsvisie of wildernisnatuurvisie scheidt natuur van andere menselijke activiteiten. De natuur zonder de mens staat centraal. Het ideaal is dat de natuur in reservaten zich kan redden zonder enig menselijk ingrijpen. Zij is zelfregulerend. De natuur zoals die was voordat de mens in een bepaald gebied ten tonele verscheen, zou de referentie moeten zijn. Een dergelijke natuur, die geheel los staat van de mens, kan men oernatuur of [[wildernis (natuur)|wildernis]] noemen. Vandaar ook de aanduiding Wildernisnatuurvisie (.<ref>Keulartz e.a., 2000).</ref>
 
In Nederland zijn natuurgebieden met geen of geringe bemoeienis van mensen in de loop van de geschiedenis verdwenen. Dergelijke gebieden moeten dus opnieuw ontwikkeld worden, bijvoorbeeld in landbouwgebieden (R.M.N.O. 1988, blz. 26). Vandaar dat in Nederland de term natuurontwikkelingsvisie wordt gebruikt, oftewel men streeft naar een mensonafhankelijke wildernissituatie.
 
Een belangrijke wetenschap voor de onderbouwing van deze visie is de [[ecologie]] en dan met name het begrip [[ecosysteem]]. Belangrijk volgens deze visie is dat een ecosysteem volledig is, dat wil zeggen dat alle functies vervuld worden en basisstructuren en -processen aanwezig zijn. Mensen hoeven niet in te grijpen om het systeem draaiend te houden. In een ideaal ecosysteem zoals het [[Climax (ecologie)|climaxbos]] zijn alle functies aanwezig en zijn de energie- en stofverliezen minimaal (Van der Windt 1995, blz. 185). Natuurlijkheid van het gebied is volgens deze visie belangrijker dan diversiteit of het herbergen van zeldzame soorten. Er wordt niet ingegrepen in de [[Successie (ecologie)|successie]]. Deze successie mag gewoon haar gang gaan (R.M.N.O. 1988, blz. 32).
 
== Voorbeeld bos ==
Volgens de Natuurontwikkelingsvisie is het ideale bos een natuurbos (.<ref>Natuurbos in Nederland? -uitgangspunten en doelstellingennota [[Stichting Kritisch Bosbeheer|/Landelijke Werkgroep Kritisch Bosbeheer]], 1977).</ref> Dergelijke bossen dienen bij voorkeur te bestaan uit inheemse soorten. Exoten worden selectief bestreden; inheemse soorten vestigen zich na herintroductie, dan wel direct vanuit de omgeving op spontane wijze.
Een natuurbos onderscheidt zich van het productiebos dat primair bedoeld is voor houtproductie en geen of weinig potenties bezit voor een hoge natuurwaarde (R.M.N.O. 1988, blz. 27) en het multifunctionele bos dat voor houtproductie, recreatie en natuurbescherming functies vervult.
 
Al voor de Tweede wereldoorlog hadden natuurbeschermers belangstelling voor een natuur- of oerbos. Een invloedrijke groep natuurbeschermers onder leiding van de bioloog [[Theodorus Weevers|Weevers]] wenste in de reservaten geen beheer, ook niet in de bossen. Deze opvatting [[het onderspit delven|dolf het onderspit]] in de jaren na de oorlog tegen de [[Klassieke Natuurbeschermingsvisie]], die er in slaagde natuurbescherming en soortenrijkdom te koppelen.
Maar men kan nog verder teruggaan en de bosbouwer Van Schermbeek als belangrijke voorloper zien. Deze hield in 1898 een pleidooi voor een bosbeheer dat zich spiegelt aan het [[oerbos]] (.<ref>van der Windt 1995, blz. 169).</ref>
 
De natuurontwikkelingsvisie kreeg een belangrijke impuls met de oprichting van de [[Stichting Kritisch Bosbeheer|Landelijke Werkgroep Kritisch Bosbeheer (LWKB)]], later omgezet in de [[Stichting Kritisch Bosbeheer]] (SKB). Onder leiding van ecologisch geschoolde biologen als Gerben Poortinga, Harmdie vanstreed devoor Veenhet enlaten [[Hansontstaan van der Lans]] en enthousiaste amateurs als Roel Cosijn streden zij voor het natuurbos in Nederland. Dit bestond niet meer in Nederland, maar deDe werkgroep vond dat dit type bos noodzakelijk was om zowel een beter ecologisch inzicht te verwerven inzake zelfregulerende natuur, als om een juist en waarachtig natuurbeschermingsbeleid te voeren. In de meeste Nederlandse bossen zou de, sinds de jaren zestig structureel verliesgevende houtproductie kunnen worden opgegeven ter wille van het natuurbeheer (.<ref>Van der Windt 1995, blz. 186-200; Natuurbos in Nederland? -LWKB, 1977).</ref> Omdat vele soorten die van belang zijn voor de zelfregulatie ontbraken, was volgens de werkgroep herintroductie geboden.

In de huidige natuurontwikkelingsvisie nemen grote zoogdieren een belangrijke plaats in. Zij zijn verdwenen in de loop van de geschiedenis en dat is er de belangrijkste oorzaak van dat natuurgebieden niet 'compleet' zijn. [[Grote grazers]], zoals wilde [[rund|koeien]] en [[paard (dier)|paarden]], [[hertachtigen|hertensoorten]] zoals de [[eland]] en het [[edelhert]] zorgen voor een gevarieerde structuur van de begroeiing. Het effect van deze dieren is dat niet heel het gebied bos wordt, maar dat er tevens natuurlijke graslanden ontstaan. (<ref>Vera, (1998).</ref> Grote vleeseters zoalsals [[wolf|wolven]] en [[Euraziatische lynx|lynx]]en spelen weer een belangrijke rol bij de regulatie van de aantallen van deze grote grazers. Bij de ontwikkeling van oernatuur moeten deze dieren weer geïntroduceerd worden. Daarvoor is het noodzakelijk dat de natuurgebieden groteduizenden oppervlaktenhectaren beslaangroot (duizenden hectaren)zijn.

Andere maatregelen om het zelfregulerende karakter van een natuurgebied te bevorderen zijn het aanbrengen van meer [[reliëf (landschap)|reliëf]] in het gebied en te zorgen voor meer abiotische dynamiek, (bijvoorbeeld meer overstromingen) (R.M.N.O. 1988, blz. 27). Het zelfregulerende karakter van de natuur staat op gespannen voet met jacht. Dit kan alleen bij wijze van hoge uitzondering geschieden om een [[natuurlijk evenwicht]] te herstellen (.<ref>R.M.N.O. 1988, blz. 27).</ref> Ook de kadavers van grote dieren, bijvoorbeeld runderen, mogen niet afgevoerd worden, maar dienen te blijven liggen; de afbraak van grote kadavers behoort immers ook tot het natuurlijk proces. Gedecimeerde of hier te lande uitgestorven aaseters keren weer terug - zie ookin de inwildernisvisie 2005weer verschenen publicatie overterug. [[dodeDode dieren in de natuur]] zijn daarvoor voorwaarde.
 
== Ontwikkeling visie en relatie beleid ==
Bij de verdere ontwikkeling van de wildernis- of natuurontwikkelingsvisie speelden de [[Oostvaardersplassen]] een belangrijke rol. [[Frans Vera]] en Fred Baerselman zagen dat dit in de Flevopolder gelegen moerasgebied zich tot natuurgebied ontwikkelde zonder dat dit proces door mensen gestuurd werd. De plassen groeiden in dit gebied niet dicht omdat grazende grauwe ganzen ze open hielden. Hierdoor geïnspireerd introduceerden zij het idee dat in een natuurlijke situatie het bos niet het eindstadium is, maar dat er door toedoen van grote grazers ook [[bosweide]]n kunnen ontstaan (Vera 1998). Dit is een belangrijke toevoeging geweest aan het concept van de natuurontwikkelingsvisie. Volgens de [[Klassieke Natuurbeschermingsvisie]] zou het uiteindelijke resultaat van de natuurlijke ontwikkeling monotoon bos zijn. Vera en Baerselman weerspraken dit: een zelfregulerend natuurgebied is wel degelijk gevarieerd door toedoen van de grote grazers.
 
In het verlengde van de ontwikkelingen in de Oostvaardersplassen zouden volgens aanhangers van deze visie langs het [[IJsselmeer]] allerlei overgangen ontwikkeld moeten worden in de vorm van binnen- en buitendijkse moerassen, lagunes en voorlanden. De successie in ondiepe gedeelten moest haar gang gaan, waardoor op den duur moerasbossen zouden kunnen ontstaan. Riet- en biezenlanden moeten niet gemaaid worden. De restanten van de oude [[Zuiderzee (water)|Zuiderzee]] zullen zo op den duur verdwijnen. Het heeft volgens deze opvatting geen zin om zich in te zetten voor het behoud ervan.
 
Het [[Waddengebied]] wordt gezien als een natuurgebied dat goed aansluit bij deze natuurvisie. Er moet hier dan ook zo min mogelijk menselijk ingrijpen plaatsvinden. [[Kwelders]] en schorren mogen niet vastgelegd worden door middel van dammen. Ook de afbraak en afslag van deze gebieden horen bij het functioneren van een dergelijk gebied. Een eiland als [[Rottumeroog]] wordt overgelaten aan natuurlijke processen en er mogen geen pogingen gedaan worden om het te behouden als het door een natuurlijk proces in een geul dreigt te verdwijnen.
 
Op enig moment vormden de uiterwaardenUiterwaarden van de grote rivieren kunnen een speerpunt vormen voor ontwikkelingen volgens deze natuurontwikkelingsvisie. In het [[plan Ooievaar]] is voorgesteld om binnendijken door te steken en de landbouw in zijn geheel uit dit gebied weg te halen en [[heckrund]]eren (heten resultaat[[konik]]paarden van een poging om het uitgeroeide oeros teruguit te fokkenzetten.<ref>Van doorder allerleiWindt gedomesticeerde rassen1995, waaronderblz. het207</ref> friesHet stamboekplan enLevende deRivieren Spaansevan vechtstier,het te[[Wereld kruisen)Natuur en [[konikFonds]]s (Poolsebouwde paardjeshierop dievoort afstammenen vanstelde devoor laatsteom exemplarennevenstromen vanaan hette wildeleggen paardlangs inde [[Europarivieren. (continent)|Europa]])De uitbaksteenindustrie tekon zetten.deze Hetgeulen planherstellen Ooievaardoor wonhet eenonderliggende [[prijsvraag]]reliëf van degeulen Eoen Wijersstichtingruggen inte 1985volgen over de inrichting vanbij het rivierengebied. Vera was eenafgraven van de indieners van dit plan (Van der Windt 1995, blzkleilaag. 207).
Het plan Levende Rivieren van het [[Wereld Natuur Fonds]] bouwde hierop voort en stelde voor om nevenstromen aan te leggen langs de rivieren. De baksteenindustrie kon deze geulen herstellen door het onderliggende reliëf van geulen en ruggen te volgen bij het afgraven van de kleilaag. (Wereld Natuur Fonds 1993). De [[ARK_Natuurontwikkeling|Stichting Ark]] zou de instantie worden die betrokken was bij de uitvoering van dit en soortgelijke projecten om oernatuur te herstellen.
 
Om de gebieden die volgens de natuurontwikkelings- of wildernisvisie beheerd werdenworden te vrijwaren van externe invloeden warenzijn bufferzones gewenst. In deze zones kunnen gebieden liggen die beheerd worden volgens de doelstelling behoud, die overeenkomt met de klassieke natuurvisie (.<ref>R.M.N.O. 1988, blz. 19).</ref> Hierin kan dan wel geoogst en gejaagd worden.
De wildernis-natuurgebieden zouden bovendien onderling verbonden moeten worden in een netwerk, een ecologische infrastructuur. Hierdoor kunnen soorten zich van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Zo kunnen soorten als ze in een natuurgebied zijn uitgestorven, opnieuw dat gebied koloniseren. Ook kunnen op die manier verschillende populaties erfelijke eigenschappen uitwisselen. Dit komt de levensvatbaarheid van de populaties ten goede (.<ref>R.M.N.O. 1988, blz. 18 en 19).</ref> Dit idee van de een dergelijk netwerk van natuurgebieden heetheeft in het beleid van de Nederlandse overheid vorm gekregen alsin de vorm van de [[ecologische hoofdstructuur]].
 
Volgens de natuurontwikkelingsvisie is een nieuwe onderverdeling van het agrarisch [[cultuurlandschap]] gewenst. Een deel, met gunstige voorwaarden voor natuurontwikkeling, zou moeten worden onttrokken aan de landbouw en tot natuurontwikkelingsgebied omgevormd. Een ander deel zou hoogwaardig agrarisch gebied moeten worden, waar binnen milieuhygiënische en ecologische randvoorwaarden intensieve landbouw kan worden gepleegd. Hier kunnen grote kavels worden aangelegd, diep geploegd worden en aan diepte-ontwatering gedaan worden. Tenslotte zou een deel bestemd moeten worden voor multifunctionele extensieve landbouw. Hier zou plaats zijn voor bepaalde recreatieve aspecten en bepaalde vormen van natuurbehoud zoals weidevogelbescherming (.<ref>R.M.N.O. 1988, blz. 29).</ref> Twee Belangrijkebelangrijke woordvoerders van de natuurontwikkelingsvisie, Vera en Bearselman, hebben zich echter tegen een dergelijke verweving gekeerd, zeker als deze zou plaats vinden volgens de opzet van de [[Relatienota]] (ofwel, de Notarijksnota betreffende de relatie landbouw en natuur- en landschapsbehoud, een rijksnota uit 1975)(.<ref>Van der Windt 1995, blz. 204).</ref>
 
== Kritiek op de natuurontwikkelingsvisie ==
Direct na de opkomst van de natuurontwikkelingsvisie kwam er vanuit verschillende disciplines kritiek op de ''oernatuurvisie''. [[fysische geografie|Fysisch-geografen]] merkten op dat met de ontwikkeling van "natuur" vaak juist ook het natuurlijke geomorfologisch landschap werd vernietigd, [[archeologie|archeologen]] vreesden voor de verwoesting van het bodemarchief, en [[historische geografie|historisch-geografen]] en [[historische ecologie|historisch-ecologen]] brachten naar voren dat de zogenaamde oernatuur die gepropageerd werd, in het verleden nooit had bestaan. Alhoewel men zei aandacht te hebben voor de ''natuur zoals die was voor de mens ten tonele verscheen'', werden de resultaten van historisch-ecologisch onderzoek zelden bij de inrichtingsplannen betrokken en was de bewering volgens die discipline dus een farce.
De mislukte fok van het heckrund was volgens hen bij uitstek een voorbeeld van het feit dat ook dit als een modern cultuurlandschap moest worden gezien, waarbij ideeën en waarden uit de late [[20e eeuw]] bepalender voor het uiterlijk van het landschap waren dan de bekende, maar door natuurontwikkelaars genegeerde kenmerken van het [[Natuurlandschap|natuur-]] of [[cultuurlandschap]] uit het verre verleden zoals dat door historisch-ecologisch onderzoek naar voren was gekomen. Typerend daarvoor is de kritiek op het proefschrift van Frans Vera.
 
Met de opkomst van de waardering van cultuurhistorisch erfgoed boette de natuurontwikkelingsvisie in de vroege [[21e eeuw]] aan betekenis in, en werd een middenweg gezocht tussen beide visies. De organisatie van symposia onder de noemer ''Cultuurhistorie en natuurbeheer'', onder meer door het [[Netwerk Historisch Cultuurlandschap]], is hier een kenmerk van.
Regel 47 ⟶ 51:
 
{{Appendix|2=
;Bronnen
* [http://www.lineone.nl/auteur/boek-natuurbos/ {{aut|[[Hans van der Lans|Lans, H.E. van der]] & G. Poortinga}} ''Natuurbos in Nederland'']
* {{aut|Anon.}} ''Levende Rivieren'', Wereld Natuur Fonds, Zeist 1993.
Regel 53 ⟶ 58:
* {{aut|Baerselman F. en [[Frans Vera|Vera F.W.M.]]}} ''Natuurontwikkeling: een verkennende studie.'', [[Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit|Ministerie van Landbouw en Visserij]], 's-Gravenhage 1989.
* {{aut|Keulartz, J., S. Swart & H. van der Windt}} ''Natuurbeelden en natuurbeleid'', [[Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek|NWO]], Den Haag, 2000.
;Referenties
{{References}}
}}