Patronaat (rooms-katholicisme): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
aangevuld en vrijwel geheel herschreven
Regel 1:
Het '''patronaat''' was een instituut voor [[opvoeding|vorming]] en [[onderwijs|scholing]] van [[rooms-katholieke Kerk|rooms-katholieke]] jeugd in de 19e en 20e eeuw. De opzet van het instituut was afgeleid van het [[patronage]]-systeem. Het patronaat nam de rol van beschuttende patroon op zich en de jeugdige leden werden ''beschermelingen'' genoemd. Er bestonden aparte patronaten voor jongens en meisjes.<br>In de [[volksmond]] werd het [[patronaatsgebouw]] veelal ook ''het patronaat'' genoemd.
'''Patronaten''' waren oorspronkelijk onderwijsinstellingen die op zondag kinderen en jongeren in de [[parochie (kerkelijke gemeente)|parochies]] opvingen en hen godsdienstles gaven. De [[19e eeuw]] was voor [[Europa (continent)|Europa]] onder andere de eeuw van de [[industrialisatie]]. Om het gezinsinkomen aan te vullen, moesten kinderen en jongeren mee uit werken gaan. In die context is een aantal initiatieven ontstaan voor de kinderen en jongeren uit de arbeidersklasse, die 6 dagen op de 7 geconfronteerd werden met de volwassenenwereld. Aanvankelijk waren er de zondagsscholen, waar voornamelijk aan godsdienstonderricht gedaan werd. Die doelstelling breidde na verloop van tijd uit tot een meer algemene religieuze en morele vorming.
 
==Het patronaat in België==
Patronaten ontstonden in [[België]] rond [[1850]], onder leiding van [[priester]]s en geëngageerde burgers. De concrete invulling hing sterk af van de plaatselijke context. Van pogingen tot overkoepeling of van een gezamenlijke agenda was nog maar weinig sprake. Wel ondervonden ze invloed van dezelfde internationale voorbeelden:
===Ontstaan===
* de "oeuvres de la jeunesse" van [[Jean-Joseph Allemand]] in [[Marseille]], later hernomen door de priester [[Joseph-Marie Timon-David|Timon-David]], die er een theoretische grondslag aan gaf;
De eerste Belgische patronaten ontstonden omstreeks 1850. Naar het voorbeeld van Franse [[Sint-Vincentiusvereniging|Sint-Vincentiusgenootschappen]] breidden de Belgische Vincentianen hun liefdadigheidswerk in armenbuurten uit met onderricht en opvoeding van kinderen en volwassenen. Vincentianen behoorden tot de gegoede [[burgerij]]. Veelal waren het advocaten, industriëlen, apothekers of universiteitsstudenten. Hun initiatief werd snel nagevolgd door de [[parochie (kerkelijke gemeente)|parochiegeestelijkheid]], [[monnik|kloosterlingen]] en welgestelde dames.<ref name="canon1">[http://www.canonsociaalwerk.eu/1850_patronaten/1984_Hermans_patronaten_beschermplaatsen.pdf {{aut|An Hermans}} (1985): ''Negentiende-eeuwse patronaten: "beschermplaatsen" voor volkskinderen'', in "Vijftig jaar Chiroleven 1934-1984", Universitaire Pers Leuven, blz. 13-28, ISBN 09-6186-183-7, geraadpleegd 3 maart 2015]</ref>
* de "patronages des apprentis" van de [[Vincentianen]];
* de patronaten van [[Broeders van de Christelijke Scholen]], voor de kinderen uit hun scholen.
 
Bij de vormgeving van het patronaat bouwden de initiatiefnemers voort op internationale voorbeelden:<ref name="canon">[http://www.canonsociaalwerk.eu/1850_patronaten/1973_Bosmans_Patronaten_ontwikkelingsschets.pdf {{aut|A. Bosmans-Hermans}} (1973): ''Patronaten voor de katholieke volksjeugd (1850-1914), Een ontwikkelingsschets'', in Tijdschrift voor Opvoedkunde nr. 19, blz. 175-187, geraadpleegd 3 maart 2015]</ref>
Andere initiatieven die rond die tijd ontstonden, waren de "Gesellenvereine" van [[Kolping]], maar die sloegen moeilijk aan, en de "Oratorio's" van [[Giovanni Bosco|Don Bosco]].
* de "Oeuvres de la jeunesse" uit 1799 van J.J. Allemand (stichter van de Franse patronaten) in Marseille,
* de "Patronages des apprentis" uit 1833 van [[Frédéric Ozanam]] in Parijs,
* de "Oratorio's" uit 1841 van [[Giovanni Bosco|Don Bosco]] in Turijn,
* de "Gesellenvereine" uit 1846 van A. Kolping in Wuppertal.
 
Het oprichten van patronaten was een reactie op de sociale problematiek die ontstaan was door de toenemende [[industriële revolutie|industrialisatie]] in België. Als gevolg van de industrialisatie werden de traditionele sociale en culturele structuren doorbroken en ontstond in de steden een arbeidersklasse. De katholieke elite beantwoordde de gepercipieerde armoede, sociale ellende en morele nood van de arbeidende bevolking met liefdadigheidswerk, patronaten en volksonderwijs. Een wezenlijke verandering van de situatie streefde zij niet na.<ref name="canon1"/><ref name="canon"/>
Later werden de doelstellingen van de patronaten uitgebreid. Naast de godsdienstige vorming werd spel heel belangrijk, omdat het een middel was om de belangstelling van kinderen en jongeren te wekken en te behouden. Uit de zondagsbijeenkomsten groeiden zo aparte verenigingen: [[turnkring]]en, [[scouting]] (zoals de [[Jonge Wacht]]), [[toneelkring]]en en [[Jong Nederland]], de [[Patro]] en de [[Chiro]].
 
===Activiteiten===
[[Categorie:Rooms-katholieke Kerk]]
Vanaf het ontstaan kende het patronaatswerk drie componenten. De patronaten boden de jeugd van twaalf tot achttien uit arbeidersgezinnen op de eerste plaats religieuze en morele vorming. Daarnaast creëerden zij een veilige omgeving waarin de beschermelingen konden spelen. Tenslotte hielpen zij de jeugd bij de integratie in het maatschappelijke leven door intellectuele en sociale vorming. Gedurende de 19e eeuw hebben die componenten niet altijd dezelfde aandacht gekregen en over hun relatief belang heerste onder de leidinggevende personen geen eenstemmigheid. Mede daardoor kregen de patronaten, zowel wat hun organisatie als wat hun activiteiten betreft, een lokale kleur. Pogingen om de patronaten in een nationaal verbond te verzamelen mislukten. Wel ontstonden regionale verbonden, elk met een eigen accent. Aan het eind van de 19e eeuw tekenden zich twee richtingen af.<ref name="canon1"/>
 
Patronaten van de behoudende richting concentreerden zich op de religieuze en morele zorg voor de jeugd, al het andere was secundair. De patronaatsbestuurders zagen alleen een taak voor zichzelf, als het gezin en de school niet in staat waren voldoende religieuze vorming te geven. Patronaten waren daarom naar hun mening vooral nodig in de grote steden. Voor plattelandskinderen en kinderen uit een goed gezin vonden zij het patronaat geen absolute noodzakelijkheid.<ref name="canon"/>
 
Andere patronaten kozen voor een bredere aanpak en gaven naast religieuze vorming ook sociale en beroepsvorming. Zij organiseerden regelmatige samenkomsten van jongeren uit dezelfde beroepsgroep, en contacten van de oudste patronaatsjongens met volwassenen in [[gilde (beroepsgroep)|gilden]] en werkmanskringen. Verder behartigden zij de belangen van de jeugd door het instellen van pensioenkassen, ziekenkassen en [[spaarkas]]sen. Deze patronaten hechtten tevens veel belang aan sport en spel, als middel om de belangstelling van de jeugd te wekken en te behouden.<ref name="canon1"/>
 
===Bloei===
In de bloeitijd van het patronaat, aan het begin van de 20e eeuw, telde België 1124 patronaten, waarbij in totaal 157&nbsp;800 jongeren aangesloten waren, 96&nbsp;300 jongens en 61&nbsp;500 meisjes. Het karakter van de patronaten was inmiddels echter veranderd. De potentiële deelnemersgroep was heterogeen geworden. Niet alleen kinderen uit arbeidersgezinnen, maar ook kinderen uit de kleine burgerij, scholieren en vooral jonge kinderen onder de twaalf jaar boden zich in de patronaten aan. Op vele plaatsen leek het patronaat een "speelschool", waar naast de patronaatsbestuurders jongere surveillanten, [[leek (christendom)|lekenhulpen]] of andere aangestelden toezicht hielden op honderden kinderen. De patronaten ondervonden daarbij in toenemende mate concurrentie van jeugdbewegingen die minder paternalistisch waren ingesteld.<ref name="canon1"/>
 
===Neergang===
Het einde van de patronaten in [[Vlaanderen]] werd ingeluid door de oprichting in 1928 van de koepelorganisatie "[[Katholieke Actie|Jeugdverbond voor Katholieke Actie]]". Het JVKA was een samenbundeling van zowel jeugdbewegingen die [[stand (maatschappelijk)|standsgewijs]] georganiseerd waren, als jeugdwerk dat openstond voor alle jongeren ongeacht hun afkomst, zoals de patronaten. In het JVKA speelde al snel de vraag wat de voorkeur verdiende: wel of niet standsgebonden jeugdwerk. Het meningsverschil hierover liep zo hoog op dat de aartsbisschop tussenbeide moest komen. De uitkomst van de strijd was dat de patronaten godsdienstbeleving en ontspanning mochten verzorgen voor kinderen tot veertien jaar. Na het bereiken van die leeftijd moesten de kinderen doorstromen naar de jeugdbeweging die hoorde bij hun stand. Patronaten mochten, in tegenstelling tot de standsspecifieke jeugdbewegingen, geen gebruik maken van [[uniform]]en, uiterlijke kentekens, een ledenblad en sociale diensten.<ref>[https://chiro.be/sites/default/files/verhaalvannationaal.pdf Het verhaal van nationaal, publicatie van de Chiro uit 2008, blz. 1-7, geraadpleegd 3 maart 2015]</ref>
 
De patronaten reageerden op deze amputatie door een ingrijpende vernieuwingsactie te ondernemen. Deze mondde in 1934 uit in een nieuwe beweging: de [[Chiro]]. Na een vergelijkbare ontwikkeling in het Franstalige landsgedeelte gingen de patronaten daar verder onder de naam [[Patro]].
 
==Het patronaat in Nederland==
[[Bestand:Patronaatsgebouw, Oosterhout.jpg|thumb|Het patronaatsgebouw aan de Arendstraat te [[Oosterhout (Noord-Brabant)|Oosterhout]] ten tijde van de [[Eerste Wereldoorlog]]]]
[[Bestand:Patronaatsjeugd, Tilburg.jpg|thumb|Leden van het R.K. Jongenspatronaat van de parochie Hasselt te [[Tilburg]]]]
[[Bestand:Patronaatsjeugd, Dongen.jpg|thumb|De cast van een toneeluitvoering door leden van het R.K. Jongenspatronaat te [[Dongen (plaats)|Dongen]]]]
===Ontstaan===
Het patronaat kwam in Nederland een eeuw later tot ontwikkeling dan in Frankrijk en een halve eeuw later dan in de buurlanden België en Duitsland. Aanleiding voor het initiatief om patronaten te stichten was de [[leerplicht]]wet van 1900, die gold voor kinderen tot 12 jaar. Aangespoord door de [[bisschop]]pen, richtten vanaf 1902 vrijwel alle Nederlandse parochies een patronaat op. Het doel daarvan was om vorming en scholing te organiseren voor dat deel van de rooms-katholieke jeugd, dat na het verlaten van de lagere school geen verder onderwijs meer volgde. De [[pastoor]] stond ambtshalve aan het hoofd van het patronaat in zijn parochie, al was meestal een van de [[Parochievicaris|kapelaans]] met de dagelijkse leiding belast. Deze werd daarbij geholpen door enkele ouderen uit de parochie, vaak onderwijzers. Bij meisjespatronaten waren de plaatselijke [[Zuster (religie)|nonnen]] betrokken. Eind jaren twintig waren er in Nederland 406 patronaten voor jongens en 208 voor meisjes. De jongenspatronaten hadden op dat moment om en nabij de 35&nbsp;000 leden, dat is ongeveer 25 procent van het totaal aantal rooms-katholieke jongens in de leeftijdsgroep van dertien tot achttien jaar.<ref name="selten">[http://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/114023/mmubn000001_132028034.pdf?sequence=1 {{aut|Peter Selten}} (1991): ''Het apostolaat der jeugd. Katholieke jeugdbewegingen in Nederland 1900-1941'', proefschrift, Acco, Nijmegen, blz. 136-166, geraadpleegd 18 februari 2015]</ref><ref>[https://books.google.nl/books?id=5Db-55lyWVoC&pg=PA3&lpg=PA3&dq=Een+kantelend+tijdperk,+redactie+Emiel+Lambert,+University+Press,+Leuven&source=bl&ots=kS-0Fd6FVZ&sig=wOh8GZRYkMOF5g6EarZ03xpNZy4&hl=nl&sa=X&ei=IkreVIiMD4q7Ua2ThJAL&ved=0CCEQ6AEwAA#v=onepage&q&f=false {{aut|Ton Duffues}} (1992): ''Een wending naar boeren, middenstanders en arbeiders? De katholieke volksbewegingen in Nederland'', in ''Een kantelend tijdperk'', redactie Emiel Lambert, University Press, Leuven, blz. 178, ISBN 90-6186-500-X, geraadpleegd 18 februari 2015]</ref>
 
===Activiteiten===
Een belangrijke activiteit van het patronaat was de godsdienstige en zedelijke vorming van de jeugd. Daarnaast gaven de jongenspatronaten les in het schrijven van brieven en [[postwissel]]s, in [[geschiedenis]] (zoveel mogelijk [[apologetiek|apologetisch]]) en in [[maatschappijleer]] en [[staatsinrichting]], met het accent op de positie van de rooms-katholieken in het Nederlandse staatsbestel. Veel jongenspatronaten gaven ook onderricht in [[rekenen]] (met nadruk op het uitrekenen van [[bouwkunde|bouwkundige]] [[maat (wiskunde)|maten]]), [[tekenkunst|handtekenen]], [[technisch tekenen|lijntekenen]] en [[meetkunde]]. In een aantal grotere plaatsen in het [[bisdom Haarlem-Amsterdam|bisdom Haarlem]] organiseerden de patronaten handelsavondscholen en in de meeste plattelandsparochies gaf het patronaat landbouwonderricht. Voor de beroepsscholing ontving het patronaat in veel plaatsen subsidie van het gemeentebestuur.
In meisjespatronaten lag de nadruk op huishoudelijke vorming met vakken als [[Kooktechniek|koken]], [[voedingsleer]], [[recept (keuken)|receptenleer]], warenkennis, knippen, [[handwerken]], [[wassen (schoonmaak)|wassen]], [[strijken]] en het bijhouden van een [[huishoudboekje]].<ref name="selten"/><ref>[https://books.google.nl/books?id=LwgUAgAAQBAJ&pg=PA187&lpg=PA187&dq=meisjespatronaat&source=bl&ots=hPPO17Guyy&sig=8bEDgWng1Azneg6OU5d8wRBEpCM&hl=nl&sa=X&ei=qxniVL--EcT-UOCihJgJ&ved=0CCAQ6AEwADgU#v=onepage&q=meisjespatronaat&f=false {{aut|Ruud Meijer}} (2012): ''Beroep huisvrouw: Geschiedenis van het Amersfoortse huishoudonderwijs'', Uitgeverij Verloren, Hilversum, blz. 187, ISBN 978-90-8704-333-9, geraadpleegd 18 februari 2015]</ref>
 
In aansluiting op de cursussen verzorgden de patronaten ontspanning. Deze kwam op de tweede plaats en werd gezien als een aanvullende activiteit die moest voorkomen dat de rooms-katholieke jeugd ontspanning zocht in het café, de bioscoop of op straat. De kern van de ontspanningsactiviteiten bestond uit bijeenkomsten op zondagmiddag en -avond. Dan konden de jongeren onder toezicht van de leiding terecht in het patronaatsgebouw om spelletjes te doen, te zingen, te repeteren voor een (stichtelijk) toneelstuk, of zomaar met elkaar te praten en iets te drinken. Veel patronaten richtten zich niet alleen rechtstreeks op de jeugd zelf, maar ondernamen ook activiteiten van ondersteunende aard zoals [[Katholieke drankbestrijding|drankbestrijding]], [[arbeidsbemiddeling]], [[spaarkas]]sen, [[Bibliotheek (algemeen)|lees- en uitleenbibliotheken]] en [[missie (katholieke Kerk)|missieclubs]].<ref name="selten"/>
 
===Zielzorg, geen sociale actie===
De Nederlandse patronaten waren in aanvang organen van zielzorg, en niet zoals in België van sociale actie. De patronaten kwamen dan ook in conflict met de rooms-katholieke [[arbeidersbeweging]]. De arbeidersbeweging wilde invloed hebben op de sociale vorming van de arbeidersjeugd. Daartoe zocht zij samenwerking met de patronaten. De patronaten stelden zich echter op het standpunt dat de standsgewijze organisatie die de arbeidersbeweging nastreefde, ongewenst was voor de jongere jeugd. De strijd werd in het voordeel van de patronaten beslecht door het Nederlandse episcopaat dat in 1918 de "Grondslag van jeugdorganisatie" publiceerde. Daarin stelden de bisschoppen vast dat jeugdzorg in de eerste plaats een werk van zielzorg was. Daarom stond het onder de leiding van geestelijken en was het parochiaal en diocesaan georganiseerd. De kerkelijke leiding wees patronaten aan als de belangrijkste, liefst enige organisatie voor de jeugd tot 18 jaar. Zij verboden de rooms-katholieke vakorganisaties om nog eigen jeugdafdelingen te hebben.<ref name="selten"/>
 
===Neergang===
Het patronaat boette veel aan belang in door de invoering van de wet op het [[Nijverheidsonderwijs]] in 1921. Die wet regelde de inrichting van dat onderwijs en beperkte de subsidiering ervan tot scholen die als zodanig door de overheid erkend waren. De patronaten zagen zich daardoor gedwongen om hun onderwijsactiviteiten op te geven. In veel plaatsen verzelfstandigden zij die activiteiten tot [[ambachtsschool]] dan wel [[huishoudschool]] en soms tot avondschool. Bij het overblijvende patronaatswerk, vrijetijdsbesteding en godsdienstig-zedelijke vorming, hielden de patronaatbestuurders vast aan de oude werkwijze met grote groepen jongeren, vaak meer dan honderd. De bestuurders hadden geen oog voor het succes dat [[scouting]] en de [[AJC]] hadden met groepsindeling. Pas tegen het einde van de jaren twintig drong het besef door dat de aantrekkingskracht van de patronaten verloren dreigde te gaan.<ref name="selten"/>
 
Het Centraal Comité tot Bevordering van Patronaatsbelangen besloot tot een koerswijziging en verving de massale organisatiewijze door een combinatie van vrije clubs en verplichte groepsactiviteiten. De clubs boden mogelijkheden voor ontspanning en beweging. Zo ontstonden sportverenigingen, wandel- en natuurclubs, muziek- en toneelverenigingen en hobbyclubs, die zich gaandeweg los maakten van de patronaatsorganisatie. Bij de groepsactiviteiten namen de patronaten veel over van de scouting. De meeste patronaatbestuurders hadden bezwaren tegen een volledige doorvoering van de scouting-methode, waarin naar hun visie te weinig ruimte was voor specifieke scholing en vorming. De groepsactiviteiten kregen een eigen, rooms-katholiek stempel en groeiden uit tot de [[Jonge Wacht]] en Kruisvaart, die snel een eigen leven gingen leiden. Uiteindelijk werd de naam patronaat officieel afgeschaft: in 1938 veranderde het Centraal Comité zijn naam in Centraal Comité voor Katholiek Jongensjeugdwerk in Nederland.<ref name="selten"/>
 
{{Appendix}}
[[Categorie:Rooms-katholieke Kerk]]
[[fr:Patronage paroissial]]