Survival of the fittest: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 1:
[[Bestand:Herbert Spencer.jpg|thumb|Herbert Spencer, bedenker van de term van ''Survival of the fittest''.]]
'''Survival of the fittest''' (overleven van de best aan de omgeving aangepaste) is een term die oorspronkelijk is bedacht door [[Herbert Spencer]] nadat hij in [[Charles Darwin]]s ''[[De oorsprong der soorten]]'' las. In zijn boek ''The principles of Biology'' uit [[1864]] gebruikte hij die term voor het eerst en tekende hij parallellen tussen Darwins biologische theorieën en zijn eigen [[economie|economische theorie]]ën. Spencer stelde dat als de [[overheid]] niet zou ingrijpen de bekwaamste (rijkste) mensen uiteindelijk zouden overblijven en er een superbeschaving zou ontstaan waaruit de zwakkere groepen geëlimineerd zouden zijn.
 
In de vijfde editie van ''De oorsprong der soorten'' uit [[1869]], nam Darwin de term 'survival of the fittest' over als vervanger van zijn eigen term [[natuurlijke selectie]].
 
De term ''survival of the fittest'' wordt tegenwoordig gebruikt voor vrijwel iedere situatie waarin enige [[analogie (biologie)|analogie]] is met evolutie en natuurlijke selectie. Veel biologen gebruiken daarom deze term niet meer en spreken enkel van [[natuurlijke selectie]].
 
'Survival of the fittest' wordt vaak verward met 'het [[recht van de sterkste]]'. Een organisme hoeft echter niet de 'sterkste' te zijn om betere overlevingskansen te hebben dan anderen. Meer intelligentie, betere camouflage of beter vluchtgedrag kunnen overlevingskansen vergroten en er voor zorgen dat een organisme 'the fittest' is. Een dier, een plant of een bacterie met eigenschappen, die een meer efficiënte en effectieve omgang mogelijk maken met de uitdagingen vanuit de omgeving, zal als regel een grotere overlevingskans hebben en dientengevolge - en daar komt het uiteindelijk op aan - een grotere voortplantingskans hebben. Want als zulke individuen meer kopieën van hun erfelijke aanleg in volgende generaties achterlaten, zullen de aanlegfactoren van de eigenschappen 'met de beste fit' op den duur de minder goed passende eigenschappen verdringen. Zo is 'het betere uiteindelijk de vijand van het goede' ([[Adaptatie (biologie)|aanpassing]]).
 
De natuurlijke selectie is dus de uitkomst van concurrentie tussen aanlegvarianten binnen populaties. Een verkeerde opvatting van het begrip concurrentie heeft tot de misvatting geleid, dat de "sterkste" ook betekent het organisme met het grootste competitieve vermogen, dat is het vermogen om een ander actief te verdringen, uit te sluiten of te overheersen. Concurrentie kan, in tegenstelling tot competitie, plaats vindenplaatsvinden zonder dat de concurrerende organismen elkaar ooit lijfelijk ontmoeten of te lijf gaan. Het heeft ook geleid tot de misplaatste veronderstelling dat het ontstaan van een motivationele aanleg tot onzelfzuchtigheid en altruïstisch gedrag niet met het gangbare evolutiemodel verklaard kan worden. Er zijn echter twee theorieën die dit verklaren, namelijk de theorie van de "verwantenselectie" of "kin selection" (zie aldaar) en die van de "wederzijdse dienstbaarheid" (bewerken) of "reciprocal altruism (zie aldaar).
 
Het betekent al helemaal niet dat de 'sterkste' het [[moraal|morele]] recht heeft te doen wat hij wil met de 'zwakkere' met de motivering dat het nu eenmaal zo werkt in de natuur. Kapitalisten, fascisten en nazi's gebruikten dit argument om hun [[imperialisme|imperialistische]] aspiraties te verdedigen.