Curaçaose slavenopstand van 1795: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
sp, linkfix
Regel 1:
'''Tula''' was een onafhankelijkheidsstrijder, en één van de bekendste aanvoerders van de grote [[Curaçao]]se slavenopstand van [[1795]]. Een van de andere leiders was [[Bastiaan Carpata]], een derde heette [[Pedro Wacao]].
 
De [[opstand]] begon vroeg in de ochtend van 17 augustus 1795 op [[plantage]] Knip ([[Kenepa (Curaçao)|Kenepa]]) van Caspar Lodewijk van Uytrecht op Bandabou. 40 tot 50 [[slavernij|slaven]] kwamen samen op het plein voor het [[Plantagehuis (Curaçao)|plantagehuis]] en vertelden hun eigenaar, Van Uytrecht, dat ze niet meer voor hem wilden werken. Hij zei ze hun klachten neer te leggen bij de Luitenantluitenant-Gouverneurgouverneur op [[Fort Amsterdam (Curaçao)|Fort Amsterdam]].
 
Tula had samen met anderen de opstand al enige weken voorbereid. De in opstand gekomen slaven bevrijdden 22 anderen die gestraft en opgesloten waren in Lagun. Daarna gingen ze naar de [[sucrose|suikerplantage]] Santa Cruz, waar Tula's mederevolutionair [[Bastian Carpata]] hem met andere in opstand gekomen slaven opwachtte. Hier gaven Jan en Miguel Boelbaai de ontsnapte slaven [[Rum (drank)|rum]] gemixt met bepoederde geitenhoorn te drinken. Deze drank werd ''awa di huramentu'' genoemd, gezworen water.
 
In de tussentijd had Van Uytrecht zijn zoon te paard met een handgeschreven briefje naar gouverneur De Veer in Willemstad gestuurd. Om zeven uur 's avonds hield de koloniale raad een spoedbespreking. Ze besloot om naast het reguliere garnizoen alle vrije zwarte en mulatten-kapiteins op te roepen. Zij moesten de hele nacht rondom Willemstad patrouilleren. Bovendien moesten ze direct rapporteren hoeveel man zo nodig naar Bandabou konden vertrekken. Commandant Wierts van het marineschip Medea, dat in de haven aangemeerd lag, werd gevraagd om Fort Amsterdam te verdedigen.
Regel 15:
Volgens de statistieken had Bandabou tussen de 4000 en 5000 inwoners in 1795, voornamelijk slaven. Hoewel de gronden plantages werden genoemd, groeiden er geen gewassen zoals [[suikerriet|suiker]] en [[tabak]], de gebruikelijke gewassen op de andere Caraïbische eilanden. Vanwege de droogte konden hier alleen voedingsmiddelen zoals Maishi Chiki (Turkse Tarwe), [[yams]] en vruchtbomen zoals mango, limoen, en sinaasappel worden geteeld. Daarnaast werd kleinvee en rundvee gehouden voor de zuivel, het vlees en de huiden. Het grootste aantal slaven bij één eigenaar was 400. Zulke grote slavenpopulaties waren nodig om het [[keukenzout|zout]] uit de [[zoutpan]]nen te vergaren en de andere werkzaamheden op de plantage te verrichten.
 
In de stad had intussen de koloniale raad besloten om de Rodeweg (van Willemstad naar Bandabao) te bewaken met een groep van 80 vrije zwarten en 8 blanke mariniers, om de stad te beschermen tegen aanvallen van de rebellen. Verder besloot ze een kleine macht bestaande uit 12 militairen en 30 vrije zwarten onder commando van luitenant R.G. Plegher (Pleeger) naar Bandabou te sturen. Deze groep ging per boot van [[Willemstad (Curaçao)|Willemstad]] naar Boca San Michiel, en van daar te voet naar Portomari, waar Tula en zijn volgelingen hun kamp hadden opgeslagen. Ze onderschatten de aanvalskracht van de rebellen, maar ze wilden ook in de stad voldoende verdedigers houden. In die turbulente dagen doorkruisten veel vijandige schepen de [[Caraïbische Zee]], en ook [[ZeeroverZeeroverij|piraten]] waren actief.
 
Op 19 augustus leed de luitenant een nederlaag op de plantage Oud St. Marie, waarbij de rebellen in het bezit van 80 extra geweren kwamen. Hun aantal was inmiddels tot 1200 gegroeid. Plantage-eigenaars hadden een leger van vrijwilligers te paard geformeerd. De rebellerende slaven werden nu beschouwd als een bedreiging voor de dominante blanke gemeenschap.
Regel 21:
De koloniale raad stuurde een groter leger (met 93 militairen, 62 mariniers en 45 bereden burgers) onder commando van garnizoenskapitein ''Baron van Westerholt tot de Leemcule'' naar Bandabou. Van Westerholt had orders om de rebellen clementie aan te bieden om levens te redden. Met deze groep ging ook Jacobus Schink mee, een pater van de [[Franciscanen|franciscaner orde]].
 
Schink sprak met Tula en probeerde tot overeenstemming te komen en een oorlog te voorkomen. Tula zei hem: "Zij hebben ons erg slecht behandeld. Wij willen niemand kwaad doen maar wij willen vrijheid. Is niet iedereen op aarde een afstammeling van [[Adam]] en [[Eva (persoon)|Eva]]? Deed ik er fout aan om 22 broeders uit de gevangenis te bevrijden, waar ze ten onrechte in zaten? Ai, vader, zelfs een dier krijgt een betere behandeling." Hierbij moet worden bedacht dat de [[protestant]]se Hollanders hun godsdienst beschouwden als exclusief voor blanken. Ze doopten nooit slaven, in tegenstelling tot de [[Rooms-katholieke Kerk|katholieken]]. Rooms-Katholiekekatholieke priesters waren al vanaf de Spaanse tijd actief op Curaçao, en preekte met name onder de bevolking van het platteland; hoewel ook in Willemstad Rooms geestelijken werkten.
 
Tula was zich ervan bewust dat de Franse slaven op [[Haïti]] de vrijheid hadden gekregen, en beredeneerde dat Nederland in Franse handen was, zodat slaven op Curaçao dan ook de vrijheid verdienden. Hij nam geen enkel aanbod aan. Schink keerde terug naar Baron van Westerholts kamp en lichtte hem in over de voorwaarden van Tula. Van Westerholt haalde meer versterking en besloot aan te vallen. Hij gaf orders om te schieten op elke gewapende slaaf. 9 slaven werden gedood, velen gewond en 12 gevangengenomen. Ook werden twee burgers bevrijd. De rest ontsnapte.
Regel 27:
Tula en zijn kameraden gaven de strijd nog niet op. De slaven, onder leiding van Carpata, vergiftigden het drinkwater van hun vijanden en veroverden hun voedsel, totdat Tula en Carpata op 19 september 1795 werden gevangen door het verraad van een slaaf genaamd Caspar Lodewijk. Vanuit het bestuur was een buitengewoon aanlokkelijke beloning in het vooruitzicht gesteld voor diegene, die een of meer van de leiders van de opstandelingen wist te overmeesteren en kon overdragen aan de militie. Voor vrijen was dat een zeer aanzienlijk bedrag, en voor slaven was er sprake van [[manumissie]] en een kleinere som baar geld. Louis Mercier was al gevangengenomen in de buurt van Landhuis Knip. Op dat moment was de opstand voorbij. Lang niet alle deelnemers werden gevangengenomen en berecht. De leiders ontkwamen echter niet aan gevangenschap, verhoren en het proces, met het trieste lot wat daarop volgde.
 
Op 3 oktober 1795 werden Tula, Bastiaan Carpata en Pedro Wacao publiekelijk ter dood gebracht. Tula werd als eerste terechtgesteld. Volgens het vonnis werden met een ijzeren staaf alle botten in zijn lichaam gebroken, te beginnen bij de voeten ([[radbraken]]). Daarna werd zijn gezicht verbrand ('in het aangezicht geblakerd') en uiteindelijk werd hij onthoofd. Bastian Carpata moest eerst -op een kruis gebonden- toekijken hoe Tula op deze wijze aan zijn einde kwam om uiteindelijk hetzelfde lot te ondergaan. Pedro Wacao werd eerst met touw om de benen rond het schavot gesleept, waarna zijn handen werden afgehakt en het hoofd met een moker werd verbrijzeld. De lichamen werden verzwaard in zee gegooid. Nog eens 29 andere slaven werden opgehangen. Dit alles gebeurde bij het galgenveld te Rif (gelegen tussen Koredo en het Holiday Beach Hotel).
 
Deze terechtstellingen zijn naar onze huidige maatstaven gruwelijk. Maar gezien de tijd waarin ze plaatsvonden, zijn ze niet uitzonderlijk te noemen. Vooral soldaten die zich hadden misdragen konden rekenen op even strenge straffen, voor minder zware vergrijpen. Dit vanwege de voorbeeldfunctie die zij hadden voor de overige "Inwoonderen van Curassao en Onderhoorige Plaatsen van Dien". Ook mensen die een moord pleegden konden rekenen op strenge straffen, hoewel clementie en omzetting in een lagere straf dan wel voorkwam. Desalniettemin is de schaal waarop de terechtstellingen van de bij de slavenopstand betrokken en aan delicten schuldig bevondenen plaatsvond wél uitzonderlijk geweest. Bovendien werd de straf van Tula, Carpata en Wacao niet uit clementie verminderd; wat bij andere deelnemers aan de opstand, en meer in het algemeen bij andere gedetineerden wel vaker voorkwam.