Het bovenste spronggewricht (of articulus''articulatio talocruralis'') zorgt voor de op- en neerbeweging van de voet. Hiermee kan de voet 20° omhoog worden getrokken ([[dorsaalflexie]]) en 30° naar beneden worden gestrekt ([[plantairflexie]]). Het bovenste spronggewricht is een scharniergewricht en verbindt het scheenbeen (''tibia'') en kuitbeen (''fibula'') met het [[sprongbeen]] (''talus''). De onderste uiteinden van het scheenbeen en het kuitbeen vormen samen de enkelvork die het sprongbeen als het ware omvat.
De [[Musculus gastrocnemius|kuitspier]] zorgt met de [[achillespees]] voor het strekken van de voet door het [[hielbeen]] (of ''calcaneus'') omhoog te trekken. De ''[[musculus tibialis anterior]]'' zorgt voor het omhoogtrekken van de voet.
== Onderste spronggewricht ==
Het onderste spronggewricht (of articulus''articulatio talocalcaneonavicularis'') zorgt voor het kantelen van de voet. De voetzool kan hiermee 30° naar binnen worden gekanteld ([[inversie (anatomie)|inversie]]) en 20° naar buiten ([[eversie]]). Het onderste spronggewricht wordt gevormd door drie gewrichtsvlakken tussen het sprongbeen (talus), het hielbeen (calcaneus), en een voetwortelbeentje (naviculare).