Drieasser: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
plaatjes |
|||
Regel 7:
Van drieassige trams zijn de buitenste assen (meestal) draaibaar, waarbij de middelste as - meestal voorzien van kleinere wielen - de buitenste assen stuurt door middel van een simpel stangenstelsel. Doordat de assen in spoorbogen meesturen, is er, vergeleken met een [[tweeasser]] met starre assen, een soepele loop door de bocht mogelijk. Ook is er vaak minder slijtage doordat de wielen minder wringen. Het principe van de drieasser werd al aan het eind van de 19e eeuw met wisselend succes op spoor- en tramwagens getest. De drieasser werd ook als een goedkoper alternatief gezien ten opzichte van de duurdere [[vierasser]], maar had toch de voordelen van de soepeler rijeigenschappen.
In de jaren dertig werd uitgebreider geëxperimenteerd met drieassige onderstellen zoals die waren ontworpen door de [[Zwitserland|Zwitser]] Dr. Jakob Buchli (1876-1945), hoofdingenieur bij de [[Schweizerische Lokomotiv- und Maschinenfabrik]] in [[Winterthur (stad)|Winterthur]]. Zo verbouwde de [[Noord-Zuid-Hollandsche Stoomtramweg-Maatschappij|NZHTM]] de tweeassige [[trammotorwagen|motorwagen]] A101 en de [[bijwagen]] B111 van de [[tramlijn Leiden – Katwijk / Noordwijk]] tot drieassers om betere rijeigenschappen te verkrijgen. De tweeassige truck met grote radstand werd geheel verwijderd om de plaatsing van het drieassige onderstel
Elders in Europa reden vooral in [[Duitsland]] vele drieassers, in het bijzonder in [[München]], waar 286 van deze motorwagens met 246 bijwagens hebben dienstgedaan. Een bijzondere variant waren de [[gelede tram]]s op twee drieassige onderstellen, waarvan München twee en [[Oberhausen (Noordrijn-Westfalen)|Oberhausen]] zeven stuks in dienst had.
|