Kapittel van Sint-Servaas: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 24:
In 1232 vond onder proost [[Otto van Everstein]] een boedelscheiding tussen het [[proosdij van Sint-Servaas]] en het kapittel plaats, waarbij de proost twee prebenden kreeg toegewezen en de kanunniken de overgebleven prebenden mochten verdelen. Vanaf 1330 had de deken eveneens recht op twee prebenden. De jaaropbrengst van een prebende werd in de 18e eeuw geschat op 750 Hollandse gulden.<ref>Ubachs/Evers, p. 478</ref> Van de elf banken van Sint-Servaas werden er in 1232 twee toegewezen aan de proost; de overige negen [[Heerlijkheid (bestuursvorm)|heerlijkheden]] vielen onder de administratie van het kapittel. Het kapittel behield tevens de inkomsten van de [[banmolen]]s. De tol over de Maasbrug werd verdeeld; na aftrek van de reparatiekosten was de helft van de opbrengst voor de proost, de andere helft voor het kapittel. In 1646 droeg het kapittel de brug over aan de stad, omdat het onderhoud te duur werd.
 
Na 1632 ging het recht om de proosten te benoemen over van de hertog van Brabant op de [[Staten-Generaal van de Nederlanden|Staten-Generaal]] van de [[Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden]]. In die tijd werd het proostschap verkocht aan de hoogstbiedende.<ref>Meestal werd 30.000 Hollandse gulden gevraagd. Ubachs/Evers, p. 425</ref> Toch hield het kapittel vast aan de [[rijksonmiddellijk]]heid; direct afhankelijk van paus en keizer en onafhankelijk van prinsbisschop en Staten-Generaal. Daarmee bleef het claustrale gebied van Sint-Servaas, waar het kapittel en eenieder die daartoe behoorde [[Immuniteit (rechtgrondstuk)|immuniteit]] genoten, een soort staatje binnen de stad. Overigens werd er tot de opheffing van het kapittel juridische strijd gevoerd over de bevoegdheden van de hertog van Brabant, en later de Staten-Generaal.
 
In de periode na de [[Reformatie]] bestond het kapittel van Sint-Servaas uit ca. 190 leden (bedienend personeel niet meegerekend): een proost, een deken, 36 gewone kanunniken, 30 'kleine' kanunniken ([[kapelaan]]s, die missen opdroegen aan de diverse altaren van de Sint-Servaaskerk), ca. 100 andere kapelaans, 10 roededragers (gerechtsdienaren en [[deurwaarder]]s) en 12 chorisocii (begeleiders bij [[processie]]s). De oorspronkelijke doelstelling van het kapittel was de eredienst aan God en de zorg over de 'kerk van Maastricht', maar dat ideaal was in de loop der tijden vertroebeld. Van 1545-1563 poogde het [[Concilie van Trente]] een einde te maken aan een reeks misstanden in de [[Rooms-katholieke Kerk]]. Ook het kapittel van Sint-Servaas kreeg hiermee te maken en in 1556, 1557, 1559 en 1609 kregen de kanunniken bezoek van [[visitatie]]commisies (in 1557 onder anderen met de Leuvense hoogleraar en [[inquisitie|inquisiteur]] [[Ruard Tapper]]). Hierna werd het kapittel aangespoord meer aandacht te geven aan zaken als het bijwonen van het koorgebed, niet kletsen, lachen of ruziemaken in het koor, het dragen van de [[tonsuur]] en het geestelijk gewaad, het verbod op kansspelen of herbergbezoek, het verplicht wonen binnen de claustrale singel en het verwijderen van [[concubine]]s en onwettige kinderen uit het gebied. Bij de laatste visitatie bleken de ergste misstanden opgelost.<ref>Tagage, pp. 113-125</ref>