Burgerlijk procesrecht (Nederland): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
tenuitvoer > ten uitvoer
Regel 30:
Als dat niet zo is, moet een andere rechtbank of een ander hof de zaak afdoen, met inachtneming van het oordeel van de Hoge Raad.
Deze controlefunctie van de Hoge Raad blijkt ook uit het bestaan van de procedure ''cassatie in het belang der wet''. Dit gebeurt als een lagere rechter een uitspraak heeft gedaan die juridisch niet in orde is, maar de partijen het niet nodig vinden om in cassatie te gaan. Om precedentwerking van de "slechte" uitspraak te voorkomen, kan een advocaat-generaal bij de Hoge Raad de zaak voorleggen aan de Hoge Raad. Dit heet [[cassatie in het belang der wet]]. De uitspraak van de Hoge Raad heeft dan voor de partijen geen gevolgen, maar is bedoeld om voor de lagere rechters een duidelijke lijn uit te zetten.
 
Een bekend voorbeeld van een zaak waarin De Hoge Raad zijn controlerende taak liet gelden, was de zaak van het ongeluk dat plaatsvond op 9 april 2005 in Geervliet dat valt onder de gemeente Bernisse, waarbij een automobilist en een motorrijdster betrokken waren.
 
De situatie was dat de automobilist wegreed van het tankstation. Eenmaal ter hoogte van de afrit van het tankstation, remde hij tot de auto bijna tot stilstand gekomen was. Hierna heeft hij over zijn linkerschouder gekeken om de verkeerssituatie waar te nemen. Toen de automobilist deze handeling verrichtte, was hij in staat om de verkeerssituatie goed waar te nemen, gezien het feit er geen sprake was van belemmeringen waardoor zijn zicht verminderd kon worden. De automobilist was in de wetenschap een voorrangsweg te naderen, de N218, en het doorgaande verkeer voorrang te moeten verlenen. De automobilist nam geen verkeer waar op de weg, waarna hij de N218 opreed. Nadat de automobilist zo'n twintig meter op de N218 reed in de richting van Spijkenisse, hoorde hij ineens ''iets'' remmen. Op hetzelfde moment nam hij in zijn achteruitkijkspiegel een motorrijdster waar. Deze motorrijdster maakte een slingerende beweging en reed tegen de linkerachterzijde van de auto van de automobilist aan. De automobilist zag dat de motorrijdster de weghelft van het tegenovergestelde verkeer op gleed en in botsing kwam met het tegemoetkomende verkeer. De motorrijdster kwam in botsing met een Mercedes, welke met het linkerachterwiel over de motorrijder heenreed. Dit had ernstig letsel bij de motorrijdster tot gevolg. De motorrijdster had namelijk zwaar lichamelijk letsel: een breuk van het hielbeen, een gebroken vinger, een breuk van het bekken en twee gebroken ribben.
 
Zowel de Rechtbank als het Gerechtshof bevonden de automobilist schuldig aan dit ongeluk. Echter, de automobilist, tevens gedaagde in deze zaak, legde zich niet neer bij de uitspraken van de Rechtbank en het Gerechtshof en ging succesvol in cassatie bij de Hoge Raad. In cassatie werd het arrest van het Gerechtshof vernietigd door de Hoge Raad en werd het arrest teruggewezen naar het Gerechtshof om te zorgen voor een nieuwe uitspraak.
 
De Hoge Raad oordeelde, mede gelet op art. 6 WVW 1994, anders dan het Gerechtshof oordeelde, dat uit de enkele omstandigheid dat de automobilist geen verkeer waarnam en de motorrijdster over het hoofd gezien heeft ondanks deze wel zichtbaar moet zijn geweest, de automobilist geen aanmerkelijke onoplettendheid en met aanmerkelijke verwaarlozing van deze geboden zorgvuldigheid wat betreft zijn rijgedrag, kan worden verweten.
 
==Alternatieve procedures==