Marrons van Suriname: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Reza (overleg | bijdragen)
Labels: Bewerking via mobiel Bewerking via mobiele website
Versie 67349067 van Reza (overleg) ongedaan gemaakt. BTNI
Label: Ongedaan maken
Regel 18:
Tussen [[1650]] en [[1830]] brachten voornamelijk [[Nederlandse]] slavenhalers ruim een kwart miljoen [[Afrika]]anse [[slavernij|slaven]] naar Suriname<ref name=":4">{{Citeer web |url=https://www.nationaalarchief.nl/beleven/onderwijs/bronnenbox/einde-aan-een-treurige-geschiedenis-van-slavernij-1863 |titel=Einde aan een treurige geschiedenis van slavernij (1863) |bezochtdatum=2024-01-31 |uitgever=het Nationaal archief}}</ref> (sommige bronnen spreken zelfs van 300.000 mensen<ref name=":0">{{Citeer web |url=https://isgeschiedenis.nl/nieuws/boni-ca-1730-1793-leider-van-de-slavenrevoltes-in-suriname |titel=BONI (CA. 1730 – 1793), LEIDER VAN DE SLAVENREVOLTES IN SURINAME |bezochtdatum=2024-01-31 |uitgever=Geschiedenis Magazine}}</ref>). Daar werden zij op [[plantages]] te werk gesteld, eerst door de Engelsen in de tijd dat Suriname nog een Engelse kolonie was (1650-1667) en daarna door de Nederlanders.<ref>[https://www.suriname.nu/301ges/slavenhand01.html Anda Suriname]</ref> De [[West-Indische Compagnie|West Indische Compagnie]] had bij een octrooi van 1730 de verplichting om ieder jaar minstens 2500 slaafgemaakten te leveren aan de kolonie Suriname.<ref>{{Citeer boek |titel=Wij slaven van Suriname |achternaam=de Kom |voornaam=Anton |url=https://www.dbnl.org/tekst/kom_001wijs01_01/ |uitgever=Atlas Contact |datum=1934 (26e druk 2023) |pagina=90 |isbn=9789045041094}}</ref>
 
Zoals in alle plantagegebieden in de [[Nieuwe Wereld]], probeerden ook de tot slaaf gemaaktenslaven in Suriname aan het ongewenste en vaak wrede slavenbestaan te ontsnappen door te vluchten. Vrijwel alle Surinaamse [[plantages]] lagen aan rivieren, met aan de achterzijde van het terrein [[moerassen]] en oerwouden. Deze woeste gebieden waren in de [[regentijd]] nauwelijks toegankelijk. Planters en [[Europese]] huursoldaten voelden zich er niet thuis. Met de tot slaaf gemaaktenslaven lag het anders; ze jaagden er en zowel mannen als vrouwen visten in de moeraspoelen. Sommigen beschikten bovendien over kleine [[Boomstamkano|korjalen]]. Met deze boomstamkano's konden ze door de kreken en moerassen varen. DeBlanken witte bevolking ginggingen bijna nooit mee op deze tochten, zodat de tot slaaf gemaaktenslaven veel meer kennis over de geografische gesteldheid van het terrein hadden dan hun meesters. Het was voor een tot slaaf gemaakte daarom niet moeilijk zich ongemerkt van de plantage te verwijderen, overleven "achter de plantage" was daarentegen geen eenvoudige opgave.
 
Jaarlijks [[marronage|vluchtten]] er ongeveer 250 tot slaaf gemaaktenslaven, wat neerkwam op ongeveer een half procent van de slavenbevolking. De grote meerderheid – zo’n negentig procent – van deze vluchtelingen was van het mannelijk geslacht. Twee derdederden keerde na verloop van tijd uit eigen beweging terug, omdat het harde en opgejaagde bestaan in het oerwoud toch niet vol te houden bleek. Dat neemt niet weg dat elk jaar ongeveer tachtig voormalig tot slaafgemaaktenslaven in de oerwouden achterbleven.
 
Marrons die in de bossen bleven gingen bij elkaar wonen, bouwden dorpen en trokken geleidelijk steeds verder het oerwoud in. De basis van alle Surinaamse marrongroepen werd de [[Verwantschap (antropologie)#Segmentaire lineage|lo]] ('clan'). De omvang van die lo kwam in de beginperiode zelden boven de honderd personen uit. In de loop der tijd verenigden zede lo zich tot stammen. Vanwege de geografische uitgestrektheid van Suriname en door het feit dat groepen marrons op verschillende momenten samenkwamen, is er nooit één grote stam ontstaan. Rond 1730 begonnen zich op zeker vier plaatsen uit de groepen lowéman zulke marronstammen te ontwikkelen.
* Tussen de rivieren de [[Suriname]] en de [[Saramacca (rivier)|Saramacca]] formeerden zich de [[Saramaccaners]]
* Ten oosten van de Commewijne woonden groepen marrons die te beschouwen zijn als de voorlopers van de [[Ndyuka (volk)|Ndyuka]]
Regel 45:
Het platbranden van de dorpen door de koloniale machthebbers was voor de marrons geen ramp. Binnen enkele weken hadden ze weer nieuwe huizen gebouwd. De vernietiging van de gewassen op de velden was een veel ernstiger zaak, omdat dit tot hongersnood kon leiden. Daarom legden de marrons uit voorzorg de kostgronden op enige afstand van hun dorpen aan. Ook zorgden ze ervoor dat op verschillende akkers meer gewassen werden geteeld dan voor de voedselvoorziening strikt noodzakelijk was. In kibrikondres ('schuildorpen') werden deze extra producten opgeslagen.
 
De tot slaafgemaaktenSlaven die naar het oerwoud vluchtten, konden daar alleen in leven blijven als ze hun eigen voedsel verbouwden. [[Cassave]] werd voor de marrons het belangrijkste voedingsgewas. Het [[zwerflandbouw]]systeem dat de marrons hanteren, is in de afgelopen 250 jaar weinig veranderd. Mannen kappen een stuk bos open en steken het terrein aan het eind van de grote droge periode (november) in brand. Mannen en vrouwen beplanten dan de op die manier ontstane kostgronden. Als de grond na enkele jaren is uitgeput, worden de gronden verruild voor andere. Na een jaar of tien keren de marrons terug in dit secundaire bos (kapuweri) om het van het tussentijds opgeschoten geboomte te ontdoen. Het voordeel van dit systeem is dat de gronden betrekkelijk weinig onderhoud vergen. De 'kost' groeit harder dan het onkruid. Uiteraard kan het systeem alleen voortbestaan bij een geringe [[bevolkingsdruk]]. De dorpen van marrons waren (en zijn nog steeds) omringd door fruitbomen.
 
Naast voedsel haalden de marrons uit de bossen nog een groot aantal andere producten voor hun economie. Ten eerste hout en bladeren voor de bouw van huizen. Van de bladeren van allerlei [[palmboom]]soorten maakten de marrons korven, bezems, matten en zakken. De bomen leverden ook het bouwmateriaal voor de [[Korjaal|korjalen]]. Potten en pannen roofden de marrons van de plantages of maakten ze zelf uit klei. [[Kalebas]]sen (godo) werden gebruikt om voedsel en dranken in te bewaren en om eruit te drinken. Uit de [[Maripa (palm)|maripapalm]] haalden de marrons door verbranding van het hout zout. Textiel voor kleding, waaronder de [[kamisa]], een door mannen over de schaamdelen gedragen doek, de [[pangi (kleding)|pangi]], de lendendoek voor vrouwen en de [[kwei]], een door meisjes gedragen schaamdoekje na het verschijnen van het eerste schaamhaar, werd geweven. Hiervoor werd voornamelijk katoen gebruikt, waarschijnlijk van de [[Kapokboom|kankantri]].