Portaal:Faeröer/Economie

De economie van de Faeröer is voornamelijk afhankelijk van de visserij (onder meer wijting, kabeljauw, schelvis, koolvis) en intensieve zeeviskwekerij (voornamelijk zalm en forel). De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor deze economische activiteiten valt onder het zelfbestuur van de eilandengroep, zoals met het Deense Koninkrijk wettelijk is overeengekomen. De Faeröer onderhouden bilaterale betrekkingen met de Europese Unie en met andere landen, waaronder de buurlanden Noorwegen en IJsland.

Naast de visserij, die verreweg het grootste deel van de export voor haar rekening neemt, zijn er op de archipel ook duizenden schapen, die in de bergen grazen. Ze voorzien in 60% van de vleesproductie en zijn daarbij ook nog wolleveranciers. Kleine en gevarieerde industriële activiteiten worden ontwikkeld. Het toerisme neemt een bescheiden plaats in en ook de dienstverlening, vooral voor de visserij en de oliewinning, groeit. De vissers van de Faeröer zijn berucht om het bijeendrijven en slachten van scholen grienden, kleinere walvisachtigen, voor hun vlees en blubber, hetgeen voor de buitenwereld een controversiële bezigheid is. Deze jacht op grienden (in het Faeröers grindadrápið: de griendjacht, grindadráp: een griendjacht) voorziet zo'n 15% van de vis-/ vleesconsumptie en is niet commercieel. De vangsten worden onder de bevolking verdeeld volgens een zo eerlijk mogelijk proces. Verkoop is bij hoge uitzondering toegestaan, maar komt nagenoeg niet voor.

De opbrengst van de nog steeds bescheiden winning van olie binnen de 200 zeemijl vanaf de zeekust, is sinds enkele jaren een interne Faeröerse aangelegenheid. Denemarken en de Faeröer zijn overeengekomen dat de opbrengsten in de Faeröerse bodem, zee en lucht eigendom zijn van het Faeröerse volk en niet per definitie van de Denen.