Overleg:Socratische dialoog

Laatste reactie: 3 jaar geleden door J.G.G. in het onderwerp Andere auteurs

Socratisch gesprek Ik stel voor het lemma socratische dialoog aan te vullen en uit te breiden, om de volgende redenen. De socratische dialoog is alleen een aanduiding van een literair genre (zoals vermeld in het huidige lemma). Tegenwoordig is de term socratisch gesprek gebruikelijker dan socratische dialoog. Er worden op allerlei plekken socratische gesprekken aangeboden. Voor een goed begrip van wat het socratisch gesprek inhoudt is veel meer informatie nodig dan het huidige lemma bevat. Voor een deel is die informatie te vinden onder socratische methode en socratische methode bij Nelson, en voorts bij de uitgebreide beschrijvingen van de dialogen van Plato. Toch verdient het aanbeveling een apart lemma socratisch gesprek te maken om de klassieke kenmerken ervan helder voor het voetlicht te brengen. Ik stel daarom voor de huidige titel socratische dialoog door te verwijzen naar de titel socratisch gesprek, en de inhoud van het huidige lemma socratische dialoog voor een deel op te nemen in het nieuwe lemma socratisch gesprek. Als volgt:

Socratisch gesprek bewerken

Het ‘’’socratisch gesprek’’’ is een vorm van gespreksvoering gebaseerd op de gesprekken van Socrates, waarin hij door systematisch vragenstellen onderzoek en reflectie teweegbracht. Het is uitvoerig geïllustreerd in de dialogen van Plato. Het is tevens een literair prozagenre, ontwikkeld in Griekenland omstreeks 400 v.Chr. De bekendste voorbeelden zijn de dialogen van Plato en het socratisch werk van Xenophon. Kenmerkend voor het genre zijn de dialoogvorm en de morele en filosofische problemen die de personages bespreken. Aan het begin van de twintigste eeuw heeft het socratisch gesprek een nieuwe theoretische en praktische uitwerking gekregen in het werk van de Duitse filosoof Leonard Nelson. Zie daarvoor Socratische methode Nelson.

I. Kenmerken van het socratisch gesprek bij Plato bewerken

De protagonist van elke dialoog, zowel bij Plato als Xenophon, is meestal Socrates, die door middel van ondervraging van zijn gesprekspartner diens inzicht in morele kwesties op de proef stelt. Socrates doet zich in de dialogen voor als een eenvoudig man die bekent dat hij weinig kennis bezit. Het maakt deel uit van zijn ironische aanpak om zijn gesprekspartner - die zich gewoonlijk als expert in een bepaald domein voordoet - op den duur te laten inzien dat hij in feite erg verwarde en inconsequente opvattingen heeft. Op die manier probeert Socrates de ander de weg naar de wijsheid te tonen. Deze filosofische ondervraging staat bekend als de socratische methode. In enkele van Plato's werken treedt een ander personage op dan Socrates: in de Wetten is dat een Atheense vreemdeling. Ook bij Xenophon zien we dat Socrates niet altijd de hoofdpersoon is: in zijn 'Hiero' vervult een zekere Simonedes die rol.

Een eerste kenmerk van Socrates' aanpak is dat hij geen betogen houdt of boeken schrijft, maar ‘’’gesprekken’’’ voert. Dat doet hij op een speciale manier. In de Laches zegt Nicias dat: '.. als je in de buurt van Socrates komt en met hem in gesprek raakt, je door hem voortdurend in zo'n richting wordt gemanoeuvreerd dat, ook al ben je over iets heel anders begonnen, je uiteindelijk terecht komt in een positie waarin je verantwoording moet afleggen over jezelf, over de manier waarop je leeft en over het leven dat je tot dusver hebt geleid. Wanneer je eenmaal in die positie terecht bent gekomen zal Socrates je niet laten gaan voordat hij je op al die punten aan een grondig onderzoek heeft onderworpen.'[1] Socrates voert gesprekken waarin hij mensen onderzoekt. Dit onderzoek heeft de vorm van een ‘’’ondervraging’’’ over een filosofische kwestie. Dat is volgens Plato de enige zinvolle manier om filosofie te bedrijven. Om een nieuw inzicht te verwerven is het noodzakelijk zelf een kwestie te onderzoeken, door ‘’’zelf nadenken’’’. Inzicht kan niet zonder persoonlijke inspanning tot stand komen.[2] Dit nadenken moet een ‘’’nadenken over zichzelf’’’ zijn, een onderzoek van de eigen kennis en de eigen ervaring. Daarom mag een gesprekspartner alleen zeggen wat hij werkelijk zelf vindt. Socrates houdt strikt vast aan deze regel. Wanneer Protagoras een hypothetisch standpunt over de deugd wil innemen fluit Socrates hem direct terug.[3] Hypothetische discussies zijn onvruchtbaar, omdat de deelnemers niet zelf, als persoon, inzet van het onderzoek zijn en dus voortdurend buiten schot kunnen blijven. Stimulering van zelf nadenken en koppeling van denken aan iemands eigen ervaring zijn het beste te verwezenlijken in een gesprek. Een gesprek is flexibel, afgestemd op de inbreng, vermogens en zelfs het humeur van de deelnemers. Er kan direct worden ingespeeld op tegenwerpingen, twijfels, onbegrip. Er is niet, zoals bij teksten, een scheiding tussen de spreker en wat hij zegt, tussen betoger en betoog. Teksten zijn losgekoppeld van een persoon. Zij wekken de indruk dat een inzicht hetzelfde is als wat er geschreven staat. Zij zijn gesloten, niet te ondervragen, ontoegankelijk voor commentaar of kritiek. Bovendien vervullen zij de lezer, volgens Plato, ofwel met een misplaatste minachting voor de geboden kennis, ofwel met louter schijnweten, gepaard aan een misplaatste arrogantie over wat men méént te weten.[4]

Elenchus bewerken

De methode die Socrates aanvankelijk in zijn gesprekken hanteert is de ‘’’elenchus’’’, wat letterlijk weerlegging, verlegenheid of beschaming betekent (zie ook Socratische methode). In De Sofist geeft hij aan wat deze inhoudt. 'Zij [degenen die de elenchus hanteren] ondervragen iemand op die punten waar hij denkt iets zinnigs te zeggen, ook al zegt hij in feite niets zinnigs. En aangezien hij verwarde ideeën heeft, kunnen ze makkelijk de onjuistheid van zijn opvattingen aantonen, door ze bijeen te brengen en naast elkaar te zetten, en zo te laten zien dat ze op hetzelfde moment, op hetzelfde punt en over hetzelfde onderwerp in strijd zijn met elkaar. Als die man dat inziet wordt hij boos op zichzelf en welwillend ten opzichte van anderen. Op die manier wordt hij bevrijd van arrogante en aanmatigende ideeën over zichzelf, en dat is het mooiste en ook voor de patiënt het beste.’ [5] De eerste stap is dus expliciteren wat iemand meent te weten, opsporen van de kennis die hij meent te bezitten. Dat leidt tot de formulering van een stelling of een aantal beweringen. Deze worden vervolgens uitgewerkt en de resultaten daarvan met elkaar in verband gebracht. Er zijn verschillende 'motors' die dit dialectische proces aandrijven, zoals het streven naar duidelijkheid, explicietheid, volledigheid, en consistentie. De elenchus is vooral gericht op dit laatste, het aan het licht brengen van ‘’’inconsistenties en tegenspraken’’’, omdat daarmee iemand in feite zichzelf weerlegt en zichzelf beschaamd maakt. Wat hij aanvankelijk dacht te weten, blijkt hij niet te kunnen formuleren, en dus in feite niet te weten. Dat is de sterkste drijfveer om dieper te onderzoeken hoe het dan wel zit met een bepaalde kwestie. Laches zegt: ‘Ik erger me dood dat ik niet kan uitdrukken wat ik vind. Ik weet zeker dat ik weet wat dapperheid is, maar op de een of andere manier ontsnapt het me, zodat ik niet onder woorden kan brengen wat zij inhoudt.’[6] De elenchus is primair negatief en destructief van vorm, bedoeld om iemands pretentie van kennis te vernietigen. Want menen dat je iets al weet is het voornaamste obstakel voor het verwerven van nieuwe kennis. Maar hij heeft daarnaast ook een positief en constructief doel, namelijk iemand bewegen tot verder onderzoek. Wie weet dat hij iets niet weet is immers gemotiveerd om naar kennis te zoeken. De elenchus is dus destructief met een therapeutisch doel, hij breekt bestaande opvattingen af om het zoeken naar waarheid te bevorderen, om de mogelijkheid te creëren tot het opnieuw en beter doordenken van een kwestie. In zijn latere geschriften heeft Plato ook voor dit constructieve deel van het onderzoek, de ‘’’maieutiek’’’ of ‘geestelijke verloskunde’, methodes aangegeven. Dat is immers het werk van de filosoof, het zoeken van een uitweg uit de impasse. Aanvankelijk gebruikt Socrates de zogenaamde ‘’’hypothetische methode’’’. Daarbij formuleert de ondervraagde over de kwestie die ter discussie staat een hypothese die hem het sterkst of het meest waarschijnlijk voorkomt. Vervolgens worden allerlei consequenties uit die hypothese afgeleid en vooronderstellingen ervan of onderliggende logische principes geformuleerd. Wanneer deze tot onderlinge tegenspraak leiden moet de hypothese worden bijgesteld of vervangen door een andere. Zo niet, dan wordt hij voorlopig als waar geaccepteerd.[7] Het onderzoeksproces krijgt daardoor de vorm van een, onder druk van mogelijke weerleggingen, steeds verder aanpassen en bijschaven van een bewering. Ook in deze methode speelt de elenchus dus een belangrijke rol, hij is er als het ware in ingebed. Later hanteert Plato nog de ‘’’methode van begripssplitsing’’’ en classificatie, waarbij de relaties tussen verschillende categorieën begrippen worden onderzocht. Deze is te beschouwen als een voorafschaduwing van het logische instrumentarium en de syllogistiek, die Aristoteles in zijn Analytica's heeft ontwikkeld.

Dialectiek, anamnese, ironie bewerken

Socrates' vraaggesprekken verschillen op enkele punten sterk van het reguliere twistgesprek. Het gaat hem niet zozeer om het winnen als wel om het onderzoek. Bovendien is zijn uitgangspunt dat de ondervraagde de filosofische kennis waar het gesprek om draait op de een of andere manier al bezit. Filosofische waarheden zijn al 'in ons' aanwezig. De kunst van het vraaggesprek is door de juiste vragen te stellen iemand bewust te maken van die reeds aanwezige kennis: ‘Zonder dat iemand hem onderwijst, alleen maar door het stellen van vragen, zal hij tot kennis komen; door zélf zijn kennis naar boven te halen uit eigen koker.’ Dit is de zogenaamde ‘’’anamnese’’’-theorie van Plato, de theorie dat inzicht verwerven in niet-empirische waarheden een vorm van herinnering is, een te binnen brengen van wat - verborgen - ligt opgeslagen in de geest. Tegenwoordig duiden we deze verborgen kennis aan als a priori waarheden, algemene vooronderstellingen die ten grondslag liggen aan onze bestaande opvattingen en die door systematisch vragen aan het licht kunnen worden gebracht. Tegen deze achtergrond kan men zich afvragen of de 'onwetendheid' van Socrates werkelijk gemeend is of niet. Socrates beweert telkens zelf geen kennis te bezitten.[8] Dat heeft een belangrijk strategisch voordeel. Door te weigeren zelf antwoord te geven op de vraag die ter discussie staat en geen eigen stelling te verdedigen, kan hij zich geheel wijden aan het onderzoeken van zijn gesprekspartner en diens beweringen. De houding van onwetendheid stelt hem dus in staat de rolverdeling in het gesprek vast te houden. Bovendien kan hij door zijn vragen de richting van het gesprek bepalen en het verband tussen de redeneerstappen bewaken. Zijn gesprekspartner geeft alleen antwoorden en kan zich daardoor concentreren op de explicitering en het onderzoek van het punt dat ter discussie staat. Volgens Vlastos moeten we de telkens terugkerende verklaring van Socrates' eigen onwetendheid opvatten als een '’’complexe ironie'’’. Uit de manier waarop hij zijn vragen stelt, de standpunten van zijn gesprekspartners onderzoekt en hun opvattingen of redeneringen weerlegt, blijkt natuurlijk dat hij wel degelijk kennis bezit. Maar anderzijds beschouwt hij zelf die kennis als ontoereikend om morele oordelen te onderbouwen. Zijn verklaring is dus zowel waar als niet-waar, tegelijk pose en werkelijkheid. Pose, omdat Socrates in de inhoudelijke analyse van een filosofische kwestie zijn gesprekspartners steeds weer de baas is. In die zin bezit hij dus wel kennis. Werkelijkheid, omdat hij desondanks geen enkele zekere kennis over deze kwesties bezit. Daardoor kan hij in alle oprechtheid blijven beweren een onwetende te zijn. Hetzelfde geldt voor zijn rol als pedagoog. Aan de ene kant geeft hij wel degelijk onderricht: hij weet met zijn aanpak ieder, die iets wil leren, bewust te maken van zijn eigen onwetendheid. Aan de andere kant kan hij desondanks zonder veinzen volhouden dat hij niets onderwijst. Hij draagt immers in het geheel geen kennis over.[9]

Definitie bewerken

Een centraal kenmerk van de Socratische methode is voorts het zoeken van ‘’’definities’’’ voor kernbegrippen uit ons dagelijkse taalgebruik: wat is kennis eigenlijk, of schoonheid, of waarde, of vriendschap? De open, ongespecificeerde vorm van deze vraag, 'Wat is X?', wordt in het onderzoek meestal vrij snel vervangen door een preciezere vorm, nl. 'Is X Y?'. Bijvoorbeeld, is kennis waarneming? Is schoonheid dat wat genot verschaft? Is vriendschap aantrekking van het gelijke? Daarbij is het Socrates niet te doen om een zuiver verbale definitie van iets, zoals: kennis betekent datgene wat iemand weet. Ook het geven van voorbeelden van iets is niet voldoende. Wanneer Theaetetus op de vraag wat kennis is als antwoord geeft: meetkunde en schoenlapperij en alle andere handwerkvakken, is Socrates daar niet tevreden mee: 'De vraag was niet van welke dingen er kennis bestaat, of hoeveel soorten kennis er zijn. Want het ging er bij onze vraag niet om ze te tellen, het ging er om te weten wat kennis zelf is.'[10] Socrates zoekt een ‘’’constitutieve definitie’’’, een beschrijving van datgene wat iets maakt tot wat het is. Hij wil geformuleerd hebben wat de essentie ervan vormt, datgene wat in verschillende voorbeelden van X hetzelfde blijft. Hij legt als het ware een vergrootglas op X, het onderwerp dat ter discussie staat, om te onderzoeken wat de kern ervan is, of de structuur, of de elementen waaruit het bestaat. De reden daarvan is dat we allerlei vragen niet kunnen beantwoorden, zowel praktische als theoretische, zolang niet duidelijk is wat we onder onze kernbegrippen moeten verstaan. ‘’’Dialectiek’’’, het voeren van systematische vraaggesprekken, is volgens Plato de enige manier om de essentie van iets op het spoor te komen. De andere, gebruikelijke methoden voor kennisverwerving zijn daarvoor ongeschikt. Het is om te beginnen duidelijk dat een deductieve aanpak uitgesloten is. Een onderzoek naar wat iets is kan niet de vorm van een wiskundige redenering hebben, waarin uitgaande van vaste, onomstreden uitgangspunten naar een conclusie wordt geredeneerd. Want zulke uitgangspunten ontbreken nu juist. Het onderzoek is zelf juist gericht op het vinden van uitgangspunten, het vaststellen van iets wat onomstreden is. Maar ook een inductieve aanpak is uitgesloten. Daarin redeneren we vanuit het bijzondere naar het algemene. Kennis van de essentie van X kan niet inductief worden afgeleid uit voorbeelden van X. Zij gaat vooraf aan elke andere kennis omtrent X, dus ook aan wat als voorbeeld van X kan gelden. Met andere woorden, om een voorbeeld van X als zodanig te kunnen herkennen, moet je al weten wat X is. Wanneer er geen directe manier is om tot een definitie te komen, via deductie of inductie, blijft er niets anders over dan een indirecte weg te bewandelen: het systematisch verwijderen van foute of ontoereikende opvattingen, en de poging de eigen overtuigingen steeds verder te ontwikkelen tot een consistent geheel. Dat is precies wat dialectiek en elenchus beogen. Maar consistentie van overtuigingen is op zichzelf nog geen garantie voor de waarheid ervan. Hoe kun je weten of je in een bepaalde kwestie het eindpunt van je onderzoek bereikt hebt, een werkelijk grondbeginsel, een niet verder te rechtvaardigen uitgangspunt? Plato heeft zijn standpunt daarover neergelegd in de bekende vergelijkingen van de zon, de lijn en de grot.[11] Later, in zijn brieven, vat hij dit punt als volgt kort samen: 'Het is niet in woorden te vatten, maar door langdurige, toegewijde omgang met het onderwerp en een overeenkomstige vertrouwdheid ermee treedt het plotseling in de ziel te voorschijn, zoals een licht dat ontstoken wordt door een wegspringende vonk, en het voedt zich dan vanuit zichzelf.'[12] In ieder geval is het grondbeginsel niet iets wat op een voor ons gebruikelijke manier bewezen kan worden. In de vergelijking van de grot moet de gevangene, die bevrijd wordt uit de duisternis en omhoog klimt naar het licht, leren om voorwerpen van verschillende helderheid en lichtsterkte te bekijken, alvorens hij naar de zon kan kijken die het sterkste licht geeft. De zon maakt het mogelijk die voorwerpen te zien. Maar dat wil niet zeggen dat de voorwerpen op zichzelf een bewijs zijn voor het bestaan van de zon. Zo is het ook voor de dialecticus. Het pad omhoog is een intellectuele discipline die uiteindelijk tot kennis leidt, maar zonder dat er iets bewezen wordt.[13]

Het pedagogische element bewerken

Een belangrijk punt in de aanpak van Socrates is verder dat het pedagogische doel, iemand tot zelf denken te brengen, zwaarder weegt dan het inhoudelijke doel, het vinden van waarheid. Een duidelijk voorbeeld daarvan is te vinden in het Symposium. Daar verhaalt Alcibiades in zijn dronkenschap hoe hij als jongeling een tijdlang probeerde Socrates te verleiden, wetende dat deze grote genegenheid voor hem koesterde. Hij hoopte namelijk iets van Socrates' wijsheid of 'innerlijke schoonheid' te verwerven, in ruil voor zijn eigen 'uiterlijke schoonheid', zijn fysieke aantrekkelijkheid. Maar al zijn pogingen en listen leverden slechts jammerlijke mislukkingen op. Socrates was niet te bewegen tot 'deze ruil van koper tegen goud'. Op Alcibiades' hypocriete en onvolwassen streven naar wijsheid reageert hij slechts met zijn gebruikelijke ironie: hij zegt zulke wijsheid helemaal niet te bezitten.[14] Maar bovendien doet hij ook geen enkele poging Alcibiades duidelijk te maken dat hij, Socrates, niet uit is op lichamelijk contact met hem, maar alleen op geestelijk contact. Toch had hij in de loop van Alcibiades' aanhoudende verleidingspogingen volop gelegenheid gehad hem van dat waandenkbeeld te bevrijden. Hij had makkelijk kunnen zeggen dat Alcibiades zichzelf voor de gek hield. Waarom deed hij dat niet?, vraagt Vlastos.[15] 'Het enige aanvaardbare antwoord is, dat hij wilde dat Alcibiades zelf de waarheid voor zichzelf zou uitvinden'. Een waarheid die je niet zelf ontdekt heeft immers geen betekenis. Dat verklaart Socrates' zwijgen en zijn terughoudende opstelling. 'In de positie van de jonge Alcibiades word je geheel aan je lot overgelaten als het er op aankomt uit te maken wat, in de hofmakerij van Socrates, zijn raadselachtige ironie inhoudt. Als je een fout maakt, en hij ziet dat je een fout maakt, zal hij geen vinger uitsteken om je fout te verbeteren, laat staan zich verplicht voelen haar met kracht uit je hoofd te bannen. (...) Niet dat het hem niets kan schelen of je de waarheid te weten komt. Dat zeker niet. Er is alleen iets dat hij veel belangrijker vindt: dat, wil je de waarheid achterhalen, je het zelf voor jezelf moet doen.'[16] Deze opvatting over het belang van zelfstandig onderzoek en morele autonomie ligt ten grondslag aan heel Socrates' optreden. Het is hem er niet om te doen een of andere abstracte filosofische waarheid vast te stellen. Het pedagogische doel, iemand tot inzicht in de waarheid te brengen, is primair. Het zoeken naar waarheid is steeds een persoonlijk zoeken. Dat impliceert dat tijdens het onderzoek iemand in zijn geheel, als persoon, op de proef wordt gesteld. Inzet van een vraaggesprek zijn dan ook niet slechts ideeën en argumenten, maar de deelnemers zelf, met al hun (on)hebbelijkheden en toevallige eigenschappen. En het komt in de discussie niet alleen aan op onderzoek van logische, maar evenzeer van psychologische kwaliteiten, op toetsing van karaktertrekken als oprechtheid, zelfkritiek, vasthoudendheid, tolerantie, e.d.

Andere auteurs bewerken

Behalve Plato en Xenophon schreven ook de volgende auteurs socratische dialogen: Antisthenes, Aeschines van Sphettos, Phaedo van Elis, Euclides van Megara, Simon de Schoenmaker, Theocritus, Tissaphernes en Aristoteles. Ook van Cicero is bekend dat hij gelijkaardige dialogen schreef in het Latijn over filosofie en retorica, bijvoorbeeld in zijn 'De re publica'.

Literatuur bewerken

Irwin, T. (1977), Plato’s moral theory. The early and middle dialogues. (Clarendon Press, Oxford)

  • Paul, Richard en Linda Elder (2006, 2016), The Thinker's Guide to Socratic Questioning. The Foundation for Critical Thinking, Rowman & Littlefield, London.

Plato (1980). Verzameld werk, vertaald door X. de Win. (Ambo, Baarn) (1984-1993). Verzameld werk, vertaald door Ars Floreat. (Amsterdam, Ars Floreat) (2001-2008), Verzameld werk, vertaald door Hans Warren, Mario Molegraaf. (Bert bakker, Amsterdam) Robinson, R. (1941). Plato's earlier dialectic. (Cornell University Press, Ihaca, New York) Ryle, G. (1966). Plato's progress. (Cambridge University Press) Seeskin, K. (1987). Dialogue and discovery. A study in Socratic method. (State University of New York Press, Albany) Verdenius, W.J. (1953). De Socratische methode. Hermeneus, Maandblad voor de antieke cultuur, 25/1, 3-8. Vlastos, G. (1991). Socrates. Ironist and moral philosopher. (Cambridge University Press) (1971). The philosophy of Socrates. A collection of criticial essays. (University of Notre Dame Press, New York)

  • Elke Wiss (2020), Socrates op sneakers - Filosofische gids voor het stellen van goede vragen, Ambo/Anthos.
  1. Laches, 187E-188A
  2. Zie Phaedrus 275D-E, Brieven VII 341-344
  3. Protagoras, 331C. Zie bv ook Gorgias 495A, Crito 49C, De Staat I, 346A, 350E
  4. Phaedrus 275E, 275A-B
  5. Sofist 229E-230E
  6. Laches 194B
  7. Zie Robinson 1941, H. 7 e.v. Om uiteindelijk als waar te worden geaccepteerd moet de hypothese ook nog uit een 'hogere hypothese' worden afgeleid, en die op zijn beurt weer uit een 'hogere' totdat je 'bij iets voldoende-stevigs' belandt (Phaedo, 101E); dat wil zeggen, iets wat door de betrokkenen, i.c. de opponent van de eerste hypothese, als 'voldoende-stevig' wordt geaccepteerd. Vgl. Robinson 1941, p. 143 e.v.
  8. Meno 85D
  9. Zie Vlastos 1991, H.1 en 2 en toegevoegde noot 1.1
  10. Theaetetus, 146E
  11. De Staat, 502-521
  12. Brieven, VII, 341C, D
  13. Dit punt is ontleend aan Robinson 1941, 176 vv. Het is tevens een van de meest centrale punten in de opvattingen over de Socratische Methode van Fries en Nelson. Zie het vervolg van deze inleiding
  14. Symposium 219A
  15. Vlastos 1991, p. 42
  16. Ib., p. 44

Graag commentaar. Met vriendelijke groet, Phaedrus de Wachter (overleg) 1 apr 2021 17:32 (CEST)Reageren

Dit is de zaken op hun kop zetten. Ik struikel al meteen over de definitie "Het ‘’’socratisch gesprek’’’ is een vorm van gespreksvoering gebaseerd op de gesprekken van Socrates, waarin hij door systematisch vragenstellen onderzoek en reflectie teweegbracht. Het is uitvoerig geïllustreerd in de dialogen van Plato. Het is tevens een literair prozagenre, ontwikkeld in Griekenland omstreeks 400 v.Chr."
De moderne toepassing ('het socratisch gesprek') is echter een populaire, vaak commerciële toepassing en afgeleide van de oorspronkelijke socratische dialoog en heeft ook andere kenmerken en bedoelingen.
Het huidige artikel is weliswaar bondig, maar blijft bij de kern van de zaak en is duidelijk voor de lezer. Verbetering en uitbreiding kan natuurlijk altijd, zolang de de beschrijving als literair genre de basis blijft (zie bv. de anderstalige wikipedia's).
Ik stel verder voor om deze grote lap tekst in je eigen gebruikersruimte te zetten en hier een link te plaatsen. J.G.G. (overleg) 2 apr 2021 11:29 (CEST)Reageren
Terugkeren naar de pagina "Socratische dialoog".