Gebruiker:Napoleon Vier/montagehal

Cassander, was de zoon van Antipater. Hij maakte zich na de dood van zijn vader meester van de heerschappij over Macedonië en Griekenland, ondanks de tegenstand van Antigonus Monophthalmus. Hij liet Alexanders moeder Olympias en zijn vrouw Roxane met haar zoontje terechtstellen. Na zijn dood kwam de heerschappij aan Demetrius Poliorcetes.

Antigonus, bijgenaamd Monophthalmus (= de Éénoog) was generaal van Alexander de Grote, die bij diens dood gouverneur van een groot deel van Klein-Azië was. Hij trachtte in hardnekkige strijd zijn macht uit te breiden over geheel Klein-Azië, daarbij op bekwame wijze geholpen door zijn zoon Demetrius Poliorcetes. Hij sneuvelde in 301 v. Chr. in een veldslag tegen een coalitie van diadochen.

Demetrius, bijgenaamd Poliorcetes (= de Stedendwinger) was een zoon van Antigonus Monophthalmus. Als eerzuchtig en ondernemend man met grote veldheerstalenten, wist Demetrius na een stormachtige loopbaan in 294 v. Chr. het koningschap over Macedonië te verwerven. Zijn laatste jaren bracht hij echter in gevangenschap door bij Seleucus. Zijn zoon Antigonus Gonatas heroverde na jarenlange strijd de troon.

Antigonus, bijgenaamd Gonatas, was de zoon van Demetrius Poliorcetes. Na de dood van zijn vader (283 v. Chr.) moest Antigonus verscheidene jaren strijden om metterdaad het koningschap over Macedonië te kunnen uitoefenen. Ook daarna werd zijn positie herhaaldelijk betwist, o.a. door Pyrrus. Hij was bevriend met de filosoof Zeno, en ook Aratus werkte aan zijn hof. Antigonus Gonatas overleed in 239 v. Chr.

Antipater was een generaal van Alexander de Grote, die tijdens diens veldtocht tegen Perzië achterbleef als stadhouder van Macedonië en Griekenland. Na Alexanders dood (323 v. Chr.) handhaafde hij zijn positie tegen de opstandige Grieken. Hij overleed in 319 v. Chr., waarna zijn zoon Cassander zich meester maakte van het gezag.

Macedonië (in het Grieks Makedonia) is een historische landstreek ten noorden van Thessalia.

De streek werd bewoond door de Makedones, over wier herkomst weinig met zekerheid bekend is. Zelf beschouwden zij zich niet als Grieken, terwijl zij voor de Grieken in dezelfde mate als "barbaren" golden. Vermoedelijk was de lagere klasse in hoofdzaak van Illyrische afkomst, de aristocratie Grieks. Tot in historische tijden bewaarde de Macedonische samenleving kenmerken van de prehistorische Griekse stammen: het "feodale" ridderschap en het door de vergadering van weerbare mannen te bekrachtigen koningschap. Op cultureel vlak bleven de Macedoniërs lange tijd afzijdig van de overige Grieken. Op merkelijk is dat sinds 400 v. Chr. sommige koningen pogingen ondernamen om tot nauwere banden te komen: o.m. Archelaüs (413 - 399 v. Chr.) bracht Euripides en Zeuxis aan zijn hof.

Machtsuitbreiding onder Philippus II leidde de roemrijkste periode van de Macedonische geschiedenis in: de veldtochten van zijn zoon Alexander de Grote. Na diens dood werd het oorspronkeleijk Macedonië een twistappel onder dediadochen Antigonus, Cassander en Lysimachus), tot zich sinds Antigonus Gonatas een meer stabiele dynastie vormde, die in 168 v. Chr. ten val werd gebracht door de Romeinen. Het land werd in 4 vazalstaatjes verdeeld en 20 jaar later tot een provincie gemaakt.


Gaius Sallustius Crispus (Amiternum 86 v.C. - Rome 35/34 v.C.), Romeins geschiedschrijver van plebejische afkomst, koos de partij der democraten, mét Caesar, tegen Pompejus en Marcus Tullius Cicero. Als volkstribuun begonnen (52 v.C.), bekleedde hij achtereenvolgens verschillende militaire commando's en werd ten slotte stadhouder van Numidië. In deze functie wist hij een fortuin bijeen te garen, waarmee hij o.a. op de Quirinalis in Rome de beroemd geworden 'tuinen van Sallustius' liet aanleggen. Zijn particuliere leven bleef niet onbesproken. In 50 v.C. werd hij door de censoren op beschuldiging van moreel wangedrag uit de Senaat gestoten, in 49 werd hij echter door Caesar gerehabiliteerd. In 47 trouwde hij met de van Cicero gescheiden Terentia. Na de dood van Caesar in 44 trok hij zich uit de actieve politiek terug. Zijn geschiedwerken demonstreren zijn reactie tegen de geest van de tijd. Zijn beide monografieën, De coniuratione Catilinae (= De samenzwering van Catilina, 63 v.C.) en Bellum Jugurthinum (= De oorlog tegen Jugurtha, 112-105 v.C.), liet hij voorafgaan door een filosofische inleiding, waarin hij uiteenzette dat niet de daden van het lichaam, maar de kracht van de geest de waarde van het menselijk handelen bepalen. Hij was ervan overtuigd dat in de politiek van zijn tijd de menselijke waarden tot een dieptepunt waren gezonken en tweemaal verdedigde hij dan ook nadrukkelijk zijn besluit zich uit het actieve leven terug te trekken. Sallustius zocht naar een diepere zin van het geschiedgebeuren. Door zijn werk loopt als een rode draad de constatering van de geleidelijke neergang van de moraal in de leidende kringen van de Romeinse aristocratie. Zijn grootste werk, de Historiae of 'Tijdgeschiedenis', waarin de gebeurtenissen van de jaren 78 tot 67, dus van zijn eigen tijd, beschreven werden, is op enkele gedeelten na - vnl. redevoeringen en brieven - verloren gegaan. Van de tempel in Jeruzalem is tot op heden niet gevonden; dat is wel het geval bij zijn bouwwerken, bijv. bij de muren van de steden Gezer, Hasor en Megiddo (1 Kon. 9:15). Er staan ook nog enkele kleinere werken op zijn naam (uitg. d. A. Ernout, 1962; m. Fr. vert.): twee brochures over economische en politieke hervormingsplannen, gericht aan het adres van Caesar (Epistulae ad Caesarem senem, 50 en 46), en verder een schotschrift tegen Cicero (Invectiva in M.T. Ciceronem, 54?); de authenticiteit van deze werkjes staat niet vast, maar de tegenwoordige filologie is meer dan vroeger geneigd ze als jeugdgeschriften van Sallustius te erkennen. Zijn literaire faam berust geheel op zijn grotere werken. Historische exactheid en betrouwbaarheid zijn niet zijn voornaamste deugden; hij schreef meer als cultuurfilosoof en literator dan als historicus in de strikte zin. De compositie wordt vooral gekenmerkt door filosofische inleidingen, uitweidingen waar zulks van pas komt op het gebied van historie en legende, etnografie en geografie, en door herhaalde inlassing van redevoeringen en brieven. Bijzonder opvallend zijn de stilistisch zeer verzorgde en psychologisch uitgewerkte persoonsbeschrijvingen van figuren als Catilina en Jugurtha, Caesar en Cato, Marius en Sulla. Zijn grote voorbeeld hierbij was Thucydides en op zijn beurt werd Sallustius hierin weer een voorbeeld voor Tacitus.