Gebruiker:JoJan/Maurice Boel

Mee bezig Mee bezig
Aan deze pagina of deze sectie wordt de komende uren of dagen nog druk gewerkt.
Klik op geschiedenis voor de laatste ontwikkelingen.

Maurice Boel °( Oostende, 2 februari 1913 - † 27 maart 1998) was een Belgisch kunstschilder die ongetwijfeld mag gerekend worden tot de belangrijkste Oostendse kunstenaars van zijn generatie.


Jeugd en opleiding bewerken

Maurice Boel groeide op in een kunstzinnig milieu. Zijn vader Louis Boel was een niet onverdienstelijke amateurschilder en ook zijn oom Pieter-Nicolas Boel was een betere dilettant.

Zowel Louis als Nicolas behoorden in 1908 tot de mede-oprichters van de Oostendse kunstkring “Cercle Artistique d’Ostende”. Hierdoor kwam Maurice Boel al in zijn jeugd in contact met allerhande kunstenaars. Na het lager onderwijs in de Albertschool van Oostende, helpt hij mee in het schilderbedrijf van zijn vader. Bij een kleine klus in het klooster van de Arme Klaren te Oostende, krijgt hij van hen een dikbuikige waterketel. Deze ketel zal later dikwijls afgebeeld worden in zijn stillevens.

Hij schreef zich in aan de Koninklijke Academie van Brussel in 1928 waar hij studeerde onder Paul Mathieu (1872-1932) en Alfred Bastien (1873-1955) (vooral bekend voor zijn “Panaroma van de Slag bij de IJzer") en Henri Ketels (als graficus). In 1932 moest hij zijn legerdienst vervullen. Tijdens die periode werd zijn regiment ingezet om een staking in de Borinage te onderdrukken. Zijn sympathie ging echter uit naar de stakers. Dit liet een diepe indruk op hem na. Hij had toen reeds een uitgesproken sociaal geëngageerde visie op de maatschappij. Een van de voornaamste thema’s die Boel later in zijn tekeningen en zijn schilderijen dan ook aanhaalde was de werkende mens.

Uit deze vroege periode dateren de ets “Vissersboten” (1929) en het schilderijtje “Vissershuisjes op ’t Sas” (1930).

Na zijn legerdienst vervolgde hij zijn studies aan de Academie. Hij behaalde er in 1933 de eerste prijs met zijn landschapschilderij “Les étangs de Woluwe”. In hetzelfde jaar hield hij zijn eerste groepstentoonstelling in de galerij “Studio” in Oostende, waar James Ensor een vaste expositie had. Maurice Boel had van jongsaf een intens contact met verschillende Oostendse kunstenaars, niet in het minst met de oudere James Ensor (die in 1934 zijn buurman werd) en de jongere Pol Permeke, zoon van Constant Permeke.

Expressionisme bewerken

Hij onderging tijdens zijn academiejaren de invloed van Alfred Bastien. Maar na zijn legerdienst ging hij resoluut de weg op van het expressionismein de trant van Constant Permeke. Dit komt duidelijk tot uiting in zijn werken uit die beginperiode. Hierdoor week hij af van de kunststijlen toegepast door de voorgaande Oostendse generatie kunstenaars, zoals Léon Spilliaert, Jan De Clerck (1881-1962) en Emile Bulcke (1875-1963). Hij verdiepte zich in de marxistische ideeën van Leon Trotsky en uitte zijn sociale bewogenheid in expressionistische protestwerken zoals “De gehangene” (1938), “De nationale held” en “Tu gagneras ton pain quotidien à la sueur de ton front” (1937) of in linosnedes “De Schandpaal” (1936) en “De machtspyramide” (1936). Maar uit die periode dateren evengoed enkele kleurrijke werkjes doortrokken van het dynamisme van de lijn, zoals “Diner d’affaires” (1937), “Huwelijk” (1938) en “Zonnebaadsters” (1938).

Maurice Boel hield zijn eerste individuele tentoonstelling in 1938 opnieuw in de galerij “Studio” in Oostende. James Ensor, die nochtans gekend was voor zijn cynisch gedrag jegens jonge talenten, stond erop de inleiding te schrijven en zwaaide hem alle lof toe. Hij eindigde met de woorden “Boel, Boel, den Boel is goed !" Maar omgekeerd, werd de jonge kunstenaar niet beïnvloed door de stijl van Ensor. Een kunstcriticus schreef over Boel als volgt : “”Hij is een strever, hij is een zoeker. Hij doorleeft ons tijdsgebeuren. We kunnen het beste van hem verwachten. Hij is de enige jonge artiest tot nu toe die boven het lokale vlak zal uitkomen” (dagblad “Voor Allen”, 22 oktober 1938).

1940-1949 bewerken

Hij werd in 1940 gemobiliseerd. Na de Achttiendaagse Veldtocht geraakte hij terug in Oostende. Maar hij werd er opgepakt en als krijgsgevangene afgevoerd naar Neurenberg. Hij geraakte daar bij toeval aan kleurpastels en maakt ermee tekeningen op bruin karton zoals “Eten, eten, eten in Neurenberg” (1940). Vrijgelaten in hetzelfde jaar moest hij in Oostende als stadsarbeider gebroken ruiten vervangen. Via zijn vriend Pol Permeke kon hij een klein huisje huren in Jabbeke. Hij zette zich opnieuw aan het schjlderen, nog steeds in een expressionistische stijl : “Eten en drinken” (1941), “Liggende vrouw” (1941). Om aan de kost te komen studeerde hij meetkunde zodat hij tekenleraar kon worden. Hij slaagde in het examen en werd benoemd aan het Atheneum in Kortrijk. Hier gaf hij tekenles aan o.a. de jonge Hugo Claus. Hij bleef er niet lang en werd landmeter op het vliegveld van Sint-Truiden. Ook hier moest hij spoedig verdwijnen na een dispuut met zijn werkgever die te Duitsgezind was.

In 1946 werd hij lesgever aan de vrije Academie van Oostende, zopas opgestart door de kunstschilder Gustaaf Sorel. Hij maakte in die periode boekillustraties voor de uitgeverij “La Sixaine” in Gent. Op voorspraak van Constant Permeke en koningin Elisabeth kreeg hij in 1947 het aanbod een tentoonstelling te houden in het Paleis van Schone Kunsten (het huidige BOZAR), waar hij lof kreeg van o.a. de schilder Edgar Tytgat. In hetzelfde jaar hield hij nog een tentoonstelling in het Kursaal van Oostende en de Zaal Pan in Gent.

Een ontwerp in 1948 voor een Kruisweg voor een kerk in Wallonië werd geweigerd wegens gebrek aan het sacrale. Hij verliet in 1949 de Academie van Gent en in hetzelfde jaar vertrok hij per moto naar Spanje. Het land maakte een diepe indruk op hem en hij werd er verliefd op het land en zijn cultuur. Hij maakte er de ene schets na de andere, zoals “Spaanse vrouw met naakt kindje” (1949). Sommigen ervan werden verwerkt op doek.

1950-1959 bewerken

Hij studeerde in 1950 en 1951 aan de Vrije Academie “La Grande Chaumière”in Parijs. Hij verkocht er enkele werken aan een galerie. Uit die tijd dateert ook het aquarel “Mijn vest” (1951). Tijdens dit verblijf maakte hij kennis met kunstenaars zoals Hartung, Zadkine, Braque en Fouyiata. Dit was een openbaring voor hem en dit gaf de aanleiding tot een grondig vernieuwingsproces in zijn stijl. Hij verliet de figuratie en evolueerde geleidelijk tot een geometrische, lyrische abstractie met behoud van kleur en ritme . Hij maakte zich los van de invloed van Permeke, de “couleur locale” en het anecdotische uit zijn voorgaande werken. Hij vond geleidelijk aan zijn eigen stijl. Maar toch maakte hij later nog neo-figuratieve werken, in het bijzonder de weergave van landschappen in Devon, zijn geliefkoosde vakantiebestemming.

Samen met de animatiefilmcineast Raoul Servais en de zuster van die andere Oostendse cineast Henri Storck richtte hij in 1950 de Oostendse filmclub opnieuw op (als voortzetting van het vooroorlogse Club du Cinéma, opgericht door Henri Storck). Zelf maakte hij enkele kortfilms in 8 mm, zoals “Visch”, “Water”, “Storm ‘53” en “Atelier Raoul”. Hij deed ook een poging om een tekenfilm te maken, gebaseerd op het boek “L’Homme qui a perdu son ombre” van Adelbert de Chamisso. Hij was voor Raoul Servais de leermeester die hem de filmkunst bijbracht en de analyse ervan. Op zijn beurt maakte Raoul Servais rond 1950 een kortfilm over Maurice Boel. [1]

Op het einde van de jaren ’40 werd hij aangesteld als leraar aan de Normaalschool te Brugge en de Rijksmiddelbare School van Blankenberge. Hij moest echter dit leraarschap opgeven in 1959 toen zijn artistieke agenda te druk werd. Voortaan kon hij zich uitsluitend wijden aan zijn kunstenaarschap.

Maurice Boel werd in 1953 de eerste exposant in het pas afgewerkte Casino-Kursaal Oostende, wwar hij voor het eerst zijn non-figuratief werk voorstelde.

Hij werd in 1959 de eerste laureaat van de Nederlandse Talensprijs toen die uitgebreid werd naar België. Voortaan volgde de ene tentoonstelling na de andere.

Hij vertrok in die periode opnieuw naar Spanje en volgde er een taalcursus in Cadiz. Hij ging er met zijn vrouw wonen en maakte er naast zijn etsen en schilderijen ook Spaanse gedichtjes. Later ontdekte hij het badplaatsje Salou, tekende er o.a. “Fantastische ruiters” (1957) en gaf er voordrachten over de evolutie van de kunst. Terug in België, schilderde hij muurdecoraties met abstracte verticalen in het Ostend Hotel (1956). Hij waagde zich aan de derde dimensie en ontwierp, in opdracht van de Stad Oostende, enkele installaties, waarvan er een werd weerhouden voor de Expo ’58.

1960-1969 bewerken

Hij vertrok in 1960 naar Italië en had er een tentoonstelling in Firenze samen met Anne Dubois. Dank zij een beurs van het Ministerie van Openbaar Onderwijs kon hij in 1961 werken in Rome aan de Academia Belgica. Hij gaf er in juli 1961 een tentoonstelling samen met Camille De Taye en Jeanne Rucquoi. Later in hetzelfde jaar exposeert hij zijn Italiaanse werken in het Kursaal van Oostende.

In 1961 wordt zijn schilderij "Le couple" door de firma Dewit uit Mechelen omgezet in een wandtapijt. Dit wordt het eerste non-figuratieve wandtapijt in de Vlaamse tapijtweefkunst. Later maakte Boel zelf een karton voor een wandtapijt, geïnspireerd op werk uit de jaren 50. Dit werd in 1962 aangekocht door het Museum voor Schone Kunsten Oostende.

In 1963 bracht het stadsbestuur van Oostende, samen met premier Theo Lefèvre, hem een groot feest ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardig en schonk hem een gouden penning en een ereplakket. Hij hieldt op hetzelfde ogenblik een retrospectieve tentoonstelling BOEL 50 in het Kursaal van Oostende.

Hij leerde in 1965 Opie kennen, die zijn tweede vrouw werd in het jaar daarop. Samen met haar begon hij te experimenteren met geknoopte wollen textielmontages. Deze werden gemaakt, steunend op kartons op ware grootte, op een groot kader dat dienst deed als primitief weefgetouw. In een later stadium werden de kettingdraden doorgeknipt, zodat er in deze textielsculpturen meer reliëf onstond. Gedurende een tentoonstelling in Engeland in 1969 ontdekte Boel de knoop waardoor Opie het rudimentaire frame niet meer nodig had en de gaten in de ruimte van haar wandtapijten kon omkaderen.

In 1966 hield hij zijn vijfde tentoonstelling in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel.

In deze decade evolueerde het strakke en koele verticalisme in zijn schilderijen naar bredere stroken die vernuftiger gegroepeerd werden. Onder de invloed van de Italiaanse licht wijzigde hij zijn stijl en stapte hij af van de strengere vormen van de jaren 50. Hij integreerde in zijn abstracte composities rijkere en subtielere kleurschakeringen die weerkaatsen in gouden en zilveren kleuren op de achtergrond.

1970-1979 bewerken

In 1970 maakte Boel deel uit van de jury voor de Prijs van Rome. In hetzelfde jaar ging het gezin Boel wonen in Dartmouth, Engeland. Opie Boel volgde een stage in wolbewerking en het plantaardig kleuren van textiel met korstmossen in Dartington Hall. Maurice Boel had er een geladen tentoonstellingsagenda (Plymouth, Ilminster, Dartmouth). Hij stelde in 1971 tentoon tijdens het septemberfestival in Edinburgh.

In 1972 werd hij opnieuw lesgever aan de Stedelijke Academie van Oostende. Er volgden in die periode her en der tentoonstellingen met schilderijen, tekeningen en textielstructuren.

In 1974 ontving hij in zijn atelier een delegatie van American Art teachers die hem een mooie toekomst in Amerika voorspelden. Zijn doorbraak in Frankrijk kwam er in 1976 met een tentoonstelling in het stadhuis van Douai.

In 1978 werd Boel voorzitter van de Commissie voor het Wandtapijt van het Ministerie van Middenstand. In 1979 volgde een grote retrospectieve tentoonstelling "Een halve eeuw schilderkunst" in het Kursaal van Oostende.

In deze decade verliet hij langzamerhand het verticalisme. Zijn stijl werd vloeiender en er kwam meer beweging in zijn werken. Zijn schilderijen en tekeningen straalden meer rust en sereniteit uit in hun langgerekte ritmisch golvende lijnen.



Stijl bewerken

Maar ook deze overgang naar abstracte kunst blijft hij zijn inspiratie halen in het strand en de zee : vissen ,schelpen, zeemeerminnen, vrouwenfiguren. In deze werken probeert hij nieuwe vormencombinaties uit en gebruikt hij overlappende structuren.

Meer en meer evolueerde hij verder naar een lyrische abstractie. Zijn creaties worden “geesteslandschappen”, enkel zichtbaar voor de kunstenaar. Voor de toeschouwer is dit pure abstracte kunst.

Zijn werken hebben een weldoordachte opbouw met ritmische verticale lijnen en onregelmatige vlakken. Ze zijn doorvoeld en geladen met emotie. Het coloriet van deze verticalen steekt af tegen een somberder achtergrond, waarin toch soms kleurrijker toets opduikt. Hij geeft een vrije loop aan zijn gevoel voor kleuren en harmonische, contrasterende vormen, maar zonder te vervallen in een beredeneerde strengheid of een kille abstractie. Hij schept een spel van kleuren en schaduwen, of eerder, gekleurde randen die een zeker reliëf geven in het schilderij. Hij bereikt hetzelfde effect met nauwe tussenruimtes tussen zijn verticalen. Die typische verticale lijnen met ongelijke hoogtes, die als gladgestreken plooien vallen over het doek, worden vergeleken met gordijnschilderijen of smalle orgelpijpen.

Maurice Boel maakte deel uit van een nieuwe generatie schilders zoals Mendelson, Kurt Lewy of Mig Quinet, die de abstracte schilderkunst hebben doen herleven, nadat een voorgaande generatie abstracte schilders, zoals Peeters, Joostens, Baugniet, Servranckx of Donas, er zich hadden van afgekeerd.

Vanaf 1961 maakte hij ook, samen met zijn vrouw Opie, een aantal textielsculpturen

In 1988 bracht het Museum voor Schone Kunsten van Oostende een retrospectieve van zijn werk. In februari 2010 opende een nieuwe retrospectieve in de Venetiaanse Gaanderijen in Oostende.

Maurice Boel was een graag geziene gast in de Oostendse kunstmiddens, zoals in de “Chèvre folle”, het toenmalig stamcafé van de kunstenaars. Als leraar aan de Oostendse academie leidde hij veel jonge kunstenaars op. Maar toch stond hij als abstracte schilder er alleen voor in dit milieu. Hij had slechts weinig belangstelling bij de jongere generatie, tenzij bij zijn leerling Roger Remaut.

Enkele quotes van Maurice Boel over zijn stijl :

  • 'Wanneer de artiest van zichzelf zegt dat hij een abstract of een non-figuratief schilder is, dan moet hij ervoor zorgen dat het oppervlak zuiver en vlak is, zonder vervormingseffecten als perspectief en diepte.'
  • “De geometrische vorm sluit het particularisitsch individualisme niet uit”


verzamelingen bewerken

- Brussel, K.Museum voor Schone Kunsten; - Brussel, Verz. Belgische Spoorwegen; - Brussel, Verz. Vlaamse Gemeenschap; - Kortrijk, Broelmuseum; - Oostende, Kunstmuseum aan Zee (verz. Stad Oostende); - Oostende, Kunstmuseum aan Zee (verz. Provincie West-Vlaanderen).


bibliografie bewerken

  • (fr) Fran Edebau, Maurice Boel, Editions Agio, 1962

- F. Bonneure, bij de kunstwerken van Maurice Boel, in: Ons Erfdeel, 13, 4, 1970; - Boel, een halve eeuw schilderkunst (tentoonstellingscatalogus), Oostende (Casiono-Kursaal), 1979; - N. Hostyn, Maurice Boel (tentoonstelingscatalogus) Oostende (Museum voor Schone Kunsten), 1988; - Oostendse kunstenaars nu (tentoonstellingscatalogus), Oostende-Maastricht, 1992; - Lexcion van Westvlaamse beeldende kunstenaars I, Brugge, 1992; - W. Toebosch & J. Lenaerts, Maurice Boel, Brussel (Group 2 Gallery), 1993. - N. HOSTYN, Beeldend Oostende, Brugge, 1993. - Allgemeines Künstlerlexikon, 12, München-Leipzig, 1996. - P. PIRON, De Belgische beeldende kunstenaars uit de 19de en 20ste eeuw, (Brussel), (1999). - W. & G. PAS, Biografisch lexicon plastische kunst in België, (Antwerpen), 2000.

=================================================================================== bewerken

Maurice Boel: leven en werk Tentoonstellingen - Tentoonstelling: Schilderkunst

Wanneer zondag 14 februari 2010 - zondag 18 april 2010 Waar Venetiaanse Gaanderijen, hoek Zeedijk / Parijsstraat Organisatie dienst Cultuur, 059/29.51.51


Wikiquote : Maurice Boel () was een Belgische schilder uit Oostende die zich na W.O. 2 ontwikkelde tot een conseqent abstract schilderen: · 'Wanneer de artiest van zichzelf zegt dat hij een abstract of een non-figuratief schilder is, dan moet hij ervoor zorgen dat het oppervlak zuiver en vlak is, zonder vervormingseffecten als perspectief en diepte.'

Bron: 'Abstracte kunst; 100 jaar citaten van kunstenaars', website Dekunsten. herdenking schilder Maurice Boel zondag 16 november 2008 om 10u30 Tien jaar geleden overleed kunstschilder Maurice Boel. Heel wat vrienden willen hem een innige hommage brengen op zondag 16 november. Zijn leven en zijn werk zijn bijzonder geweest. Velen hebben hem gekend als een persoon met een uit- gesproken visie op onze maatschappij. Dit zien we ook in zijn kunst. Hij werd zeker be- invloed door Constant Permeke. Toch ging hij een stap verder. In heel wat tekeningen en schilderijen getuigt hij van een oprecht sociaal engagement. Hij is ook getuige van heel wat ontwikkelingen in de kunst zelf, zo is hij aangetrokken door de abstracte kunst, maar voegt er een eigen visie aan toe. Enkele vroegere vrienden zullen zijn le- ven en werk belichten. Het zijn Roland Lari- don, Jan Christiaens en Raoul Servais. Mevrouw Boel beschikt over zeer veel beeldmateriaal, ook video’s over de kun- stenaar en van de hand van Maurice Boel zelf. Het zal een bijzonder innige hommage worden.


Maurice Boel en mijn Kathedraalervaring (Roland Laridon). “In mijn prille jaren als jongeling was ik reeds een geregelde bezoeker van het Museum voor Schone Kunsten van de stad Oostende. Ik kon toen nooit nalaten ietwat langer te blijven stilstaan voor een abstract schilderij. Een kunstwerk opge- bouwd uit verticale verfvlakken met daarin de aanwezigheid van gouden verfstrepen die mij deden denken aan het goud van de Weense Art Nouveau. Het was een werk van Maurice Boel: een kathedraal van ab- stracte lijnen en vormen met daarin een gouden vulkaangloed met het effect van een glasraam waarop het zonnelicht bin- nenvalt. Mijn bewondering bereikte een hoogtepunt bij het aanschouwen van het werk dat hij gemaakt had naar aanleiding van de huldetentoonstelling over James Ensor in het Casino-Kursaal in 1984. Maurice Boel had vier werken ingezonden waaronder het huldewerk “Compositie met Ensor” waarop James Ensor afge- beeld is temidden van reusachtige baren. Figuratie en abstractie vloeien op een won- derlijke wijze in elkaar over. Maurice Boel verdient een ereplaats in het kunstpatri- monium van ons land, onze stad en over de landsgrenzen heen. “Quelques mots à l’adresse de Boel, non pas pour le bouleverser, le bouletter, le boucler, l’embouteiller mais pour louer le peintre de fière exception.” (fragment uit een brief van James Ensor in 1936)

Maurice Boel (°1913) & Raoul Servais (°1928). Ooit deelden ze hetzelfde appartements- gebouw, voor een tijdlang hadden ze zelfs een gemeenschappelijk atelier. En daarbij kwam nog dat ze elkaar terugvonden in een diepgewortelde affiniteit voor dezelfde politieke ideologie – die van de linkerzijde. In de periode dat beiden de nieuwe film- club van Oostende leidden samen met de zus van Henri Storck (het ging immers om de voortzetting van de Club du Cinéma), was Maurice Boel zijn erudiet leermeester in verband met de filmkunst en de analyse ervan. Raoul Servais pleegde in zijn begin- jaren als cineast een korte film over zijn eerste “compagnon de route”.


Nicolas Boel



Geboren op 19 augustus 1967 in Oostende als zoon van de bekende kunstschilder Maurice Boel. Getrouwd met Anne Boonefaes en vader van Louis en Emma.

Ruilde acht jaar geleden samen met echtgenote Anne zijn job in het bankwezen voor - op zijn minst gezegd - iets totaal anders: een verhuurbedrijf op de zeedijk voor fietsen en gocarts. Met 'Nico - Fun on Wheels' behaalden ze enkele jaren geleden de trofee voor creatiefste onderneming en nu behoren ze tot de vijf West-Vlaamse geselecteerden voor de titel van KMO-laureaat.

Behaalde drie Europese en vier Belgische Blokart titels.

Nicolas Boel eboren op 19 augustus 1967 in Oostende als zoon van de bekende kunstschilder Maurice Boel. Getrouwd met Anne Boonefaes en vader van Louis en Emma.

Ruilde acht jaar geleden samen met echtgenote Anne zijn job in het bankwezen voor - op zijn minst gezegd - iets totaal anders: een verhuurbedrijf op de zeedijk voor fietsen en gocarts. Met 'Nico - Fun on Wheels' behaalden ze enkele jaren geleden de trofee voor creatiefste onderneming en nu behoren ze tot de vijf West-Vlaamse geselecteerden voor de titel van KMO-laureaat.

Behaalde drie Europese en vier Belgische Blokart titels.


La chèvre folle (deel 2) Er was ook eens een veiling in het café met werk van Boel, Drybergh, Corneille en Jan Hoet. Dit was ten voordele van het Zeepreventorium in De Haan. Het bracht van dokter Alexander die 110.000 BEF op,fr opbracht met als gevolg dat dokter Alexander de rest van de avond pinten trakcteerde. Nu leeft Alain in de streek van Toulouse waar er geen bier wordt gedronken want de wijn van de “Pays de Gaillac” kost slechts één Euro de liter. Hij nodigt er de beeldhouwers van de streek uit om gezamelijke tentoonstellingen te doen zoals de tentoonstelling in het Stedelijk Museum met initiator-beeldhouwer Pierre Claes. Hij was nu thuis voor enkele dagen in de stad van zijn jeugd voor hij naar zijn expositie vertrekt georganiseerd door de stad Toulouse.

Hoe hij aan de naam van de “Chèvre Folle” is gekomen? Er was grafitti op de muren: “Marie-Louise est folle” tussen het kunstwerk van een geitekop en zo kwam Alain op het idee van er “La Chèvre Folle” van te maken. De geitekop heeft nog enkele jaren gehangen in de Brabantstraat in het “Folk en Bluescafé” van Willy, je weet wel. Nog een zaak met een verleden die gesloopt werd. Een nieuwe geitekop gemaakt door Pierre Claes hangt nu op de muur waar het café vroeger stond.

In 1969 trok Alain met zijn vrouw en zijn moeder naar het eiland Formentera in de Balearen, waar hij een schildersatelier opende: “Cadilhac,” naar de naam van de familie die de vorige eeuw de fiets- en autofabriek in Detroit begon. Het contrast met Oostende was schrilnavenant want er was toen op het eiland toen nog geen stromend water of electriciteit op het eiland en het water was er gezuiverd zeewater.

Nu leeft Alain in de streek van Toulouse waar er geen bier wordt gedronken want de wijn van de “Pays de Gaillac” kost slechts één euroEuro de liter. Hij nodigt er de beeldhouwers van de streek uit om gezamenlijke tentoonstellingen te doen zoals de tentoonstelling in het Stedelijk Museum met initiator-beeldhouwer Pierre Claes. . Nu was hij Hij was nu thuis voor enkele dagen in de stad van zijn jeugd. Nadien ging voor hij naar zijn expositie die vertrekt georganiseerd word door de stad Toulouse.

Hoe hij aan de naam van La “Chèvre folleFolle” is gekomen is? Er stondwas grafitti op de muren: “Marie-Louise est folle””, tussen het kunstwerk van een geitekop. en zZo kwam Alain op het idee omvan er “La Chèvre fFolle” van te maken. De geitekop heeft nog enkele jaren gehangen in de Brabantstraat in het “Folk en Bluescafé” van Willy, je weet wel. Nog een zaak met een verleden die gesloopt werd. Een nieuwe geitekop gemaakt door Pierre Claes hangt nu op de muur waar het café vroeger stond.

Het is onbegrijpelijk dat de stad Oostende dit huisje, dat het dan nog gekregen had van burgemeester Hendrik Serruys, voor een spotprijsje verkocht heeft aan een firma die er alleen maar reclameborden wilde op zetten. Toen de buren het terug wilden aankopen, bleek de vraagprijs te hoog. Het huisje werd gesloopt vijf jaar terug gesloopt vijf jaar terug. De geitekop heeft nog enkele jaren gehangen in de Brabantstraat in Willy’s Folk en bluescafé. Nog een zaak met een verleden die gesloopt werd.

Het werk van Alain Depière zal worden tentoongesteld (zaal boven) samen met werk van andere Oostendse kunstenaars zoals Nadine Van Lierde (die ook in de Chèvre exposeerde in 1960 en in 1986 in het Museum voor Schone Kunsten Oostende) in de galerij “Het Boothuisje” van art-nouveau architect Theobald Van Hille in de Vlaanderenstraat. Deze galerij is pas geopend op 14 april 2002 op initiatief van de Nederlander Leo Kuipers die het pand hielp meerestaureren. De eerste tentoonstelling bracht werk van twee stamgasten van de Chèvre : Maurice Boel en Jan De Lee die ook te zien zijn op de tentoonstelling.

+ De expositie in het Stedelijk mMuseum toont het werk van veertig kunstenaars, te veel om hier allemaal op te noemen. Van de schilders die ons een blijvende indruk nalieten citeer ik Yves Billet (Oostende, 1934 -– Quincan, 1991) ; zoon van de stichter van de Belgische Zeemacht (na WO II) Victor Billet), die jammerlijk omgekomen is in een auto-ongeluk in Bretagne naast de bestuurder. Zijn kunst was een variante op het surrealisme en had voor die tijd een aanzienlijk, maar niet blijvend, succes. Hier worden een aantal vogelschilderijen getoond. Kari Bert toont een aantal tekeningen en gouaches waaronder “Vertelling in de duinen van Bredene”. Werk van hem is in bezit van het Stedelijk voor Schone Kunsten Oostende en hij heeft ook in Oostende geëxposeerd. Over Etienne Elias (Oostende, 1936) – Biënnale van Venetië ! - doen heel wat anekcdotes de ronde. Deze dandy deed zijn opwachting op inspiratie in de chique bar “Talk of the Town” die toen gelegen was op een vijftig-tal meters van superette Achille. Zijn werk, dat verwant is aan Raveel, laat niemand onverschillig, maar is nu toch gedateerd. Genre: Pop-art, Nieuwe Figuratie? Hij was samen met Jef Van Tuerenhout een regelmatige bezoeker van de geitekop. Van Marcel Vedren (Vorst, 1933 -– Brussel, 1976), oudleerling van de academie van Oostende en onderscheiden met de Europaprijs voor schilderkunst van de Stad Oostende in 1964, 1966 en 1969 worden vier 4 geometrisch abstracte werken getoond waavan drie “zonder titel”. Marc Mendelson (London, 1915), abstract schilder met tekens en tachistische procédés van zand en gips en Olivier Strabel, die geëxposeerd heeft in La Chèvre Folle, maar die geen werk toont in de exposite. Zij, kenden elkaar en hadden regelmatig ontmoetten elkaar regelmatig te Oostende. Marc Mendelson behaalde de Carnegie prijs te Pittsburgh, was stichter van de groep Espace en was leraar aan het Instituut Ter Kameren. Hij schilderde een muurschildering op het Kursaal van Oostende. Ook van Willquet (Brussel, 1921) is er geen schilderij te zien, enkel een tekening. Mensen als Jan Hoet (Leuven, 1936; ja, de enige èéchte!) en Willy Bosschem (Gent, 1930; directeur van de Sstedelijke kunstacademie) verrrassen door hun aanwezigheid, maar zij waren wel degelijk in die jaren aanwezig op de ku(n)stscène in deze jaren. Maurice Boel (Oostende, 1913 - –1998) bracht veel jonge kunstenaars aan. en als leraar had hij vele adepten, zoals nu te zien is met het werk van Remaut in de galerij “De Peperbusse.Peperbusse” met het werk van Remaut. Is deze lyrische abstractie nog altijd even overtuigend als toen? Wat men toen “modern” noemde is nu al passé en er zal in de komende generaties nog een schifting komen. Dit belet niet dat dit overzicht een idee geeft van de kunstromingen van de zestiger jaren 60’. Dan toch , tenminste lokaal dan. Als wij zien hoe de hedendaagse kunstenaars zoals Jan Fabre, Wim Delvoie, Tuyens,… gemanaged worden, dan lijkt het wel of zij adepten zijn van een nieuw soort timemanagement in de zin van: ik moet zoveel werken klaar hebben voor die datum. Jan Van Gent, later Jef Van Tuerenhout (Mechelen, 1926) bleef zijn stijl trouw en is in feite zeer commercieel. Waarmee ik bedoel: het valt in de smaak omdat het figuratief is, technisch perfect én omdat hij mooie negerinnen in een futuristisch kostuum schildert. Waarmee ik mij niet aan een oordeel waag over de artistieke waarde. Boze tongen beweren dat een galerij in Knokke al zijn werk systematisch opkoopt, wat hij ook moge schilderen, maar veranderen zal hij toch niet. Dat er een een groepstentoonstelling was met Appel en Zao-Wou-Ki, weliswaar van litho’s, duidt op het internationaal karakter van sommige van deze tentoonstellingen. Jan Burssens (Mechelen, 1925 -– Gent, 2002) ging helemaal de figuratieve toer op met zijn portretten.

Jan De Lee (Oostende, 1932-2000) was een tijdje lang leraar aan de academie van Oostende. Hij exposeerde ook in ‘t Kroegske en galerij Forum. Raoul Servais (Oostende, 1928) exposeerde bij Alain omdat hij een vriend was van zijn ouders. Van hem hangt er het Boten in de haven, een olieverfschilderij op paneel van 58,5 op 78,5 cm. Gustaaf Sorel (Oostende, 1905-1981) was een buurman van Alain. Zijn expressionistisch-cubisme kreeg geen navolging en het verrast ons nog steeds dat hij kon schilderijen maken van een stadje als Oostende die de atmosfeer van verlatenheid en troosteloosheid van een grootstad weergeven. Zijn zoon André (Oostende, 1939) maakt grafisch werk met foto-collages in zwart-wit. Jarenlang stelde hij zijn werk tentoon in zijn café in de Van Iseghemlaan waar nu de Tobaccoshop is. Ulenspiegel, zijn galerij, is nu in de Vlaanderenstraat, echter zonder café. Charles Drybergh is nu minder bekend maar gold in zijn tijd (Brussel,1932-Oostende,1990) als een van de belangrijkste Oostendse kunstenaars. Gerard Holmens (Oostende 1934-Moulins (F), 1995), leerling van Zadkine en ook vaste klant van de Jamaïque , is, samen met Hubert Minnebo, een van de weinige beeldhouwers (Brugge, 1940) in de expositie. Deze authentieke Oostendenaar kon toch zijn stempel zetten op zijn tijd met zijn beelden in muzikale vormen. Er hangt ook een stilleven van Rik Slabbinck (Brugge, 1924-1991) die meedeed aan een groepstentoonstelling. Van Roger Somville (Brussel, 1923) hangt er Café Le globe. Hij exposeerde in het jaar 1964, net zoals Oostendenaar Yvs Rhayé (Oostende, 1936-Okegem, 1995).

Blijft de vraag of de combinatie café/kunstgalerij nu nog mogelijk is. La chèvre was een gelegenheid waar iedereen zo maar een gedicht kon komen opzeggen, of accordeon komen spelen, of… Van de zeer jonge uitbater, die zelf een artiest was, ging ontegensprekelijk een uitstraling uit die kunstenaars aantrok. Zulke kunstkroegen ontstaan rond een kern van sympathisanten en schilders en deze kring gaat een tijd mee en verdwijnt dan weer even onverwacht als hij gekomen was. We mogen niet vergeten dat de televisie toen nog niet algemeen in de huiskamers geïnstalleerd was. Nu lopen de mensen weer weg van de televisie, naar openbare voorstelingen: theater, film, concerten,… Tegelijk is er ook de stroming dat men minder op café gaat en dat galerijen het zo wie zo moeilijk hebben om te overleven. Als we het lijstje nagaan van de galerijen die de laatste vijfentwintig jaar opgekomen en weer verdwenen zijn te Oostende, dan mag je rekenen op een dertigtal. En dit voor een kleine stad. Alleen galerij De peperbusse, geen café, hield het een kwarteeuw uit. De galerijen in de Romestraat (een viertal: Loosveldt, R53, Luc Van Middelem en Manu Verhaest) zullen ook wel stand houden, maar zij bevinden zich in dezelfde straat als het PMMK , dat zelf ook een horecazaak herbergt. De Savarin, een restaurant op de Zeedijk, begon deze zomer met tentoonstellingen in de Venetiaanse gaanderijen, en het hotel George V in de Vlaanderenstraat hield deze zomer een expostie. Ook het Thermae palace biedt met zijn inkomsthal en expositieruimte de mogelijkheden van een grote galerij. Voor de rest zijn er genoeg initiatieven. Zo was er vorig jaar zelfs weer een heuse vernissage voor de Galerie de Monaco in de uitgangsbuurt van de Langestraat. Het theatercafé De illusie is momenteel het enige café dat er in slaagt de functie van café en kunstgalerij te combineren. Bovendien biedt het streekbieren en trappisten aan. Den artiest , een eet- en babbelkroeg, doet ook nog sporadisch tentoonstellingen. En wat te denken van het eerste verdiep van ‘t Zeezotje waar iemand als Yves Velter nog geëxposeerd heeft.

Tot slot wil ik de heer Hostyn, directeur van het Stedelijk museum, bedanken omdat hij mij de toestemming gaf om de catalogus van de tentoonstelling te gebruiken en de heer Alain Depière die mij een interview toestond in ’t Ostens bierhuus. Weliswaar geen artiestencafé, niet Nederlands- of Franstalig, maar met een mooie selectie van Belgische bieren en ook kerstbieren (o.a. Gordon Christmas).

Het werk van Alain Depière wordt, samen met werk van andere Oostendse kunstenaars zoals Nadine Van Lierde , tot drie februari 2003 tentoongesteld in de bovenzaal van galerij Theobald’s boothuisje. Te bezoeken op zaterdagnamiddag en op zondag. Dit gebouwtje in de Vlaanderenstraat is van de hand van art-nouveau architect Theobald Van Hille .

Deze galerij werd pas op veertien april 2002 geopend. Het is een initiatief van de Nederlander Leo Kuipers, die meehielp om het pand te restaureren. De eerste tentoonstelling bracht werk van twee stamgasten van La chèvre: Maurice Boel en Jan De Lee. (FDS)



Raoul Servais : film over Maurice Boel , 8 mm, rond 1950

Raoul Servais : ik was goed bevriend met Maurice Boel. Hij is niet zo bekend helaas, maar volgens mij was hij een groot kunstenaar. Hijh was ook zeer intelligent, zeer gecultiveerd. Van die man heb ik veel geleerd. Hij heeft mij de goede film leren kennen. Hij raadde mij bepaalde films aan. Hij stelde mij voor om een nieuwe filmclub op te richten.

Boek : Johan Swinnen | Luc Deneulin : Raoul Servais , de tovenaar van Oostende; engagement – uitdaging – erkenning; ASP, Brussel, 2008 ISBN 978-90-5487-480-5

http://www.peperbusse.be/archiefNoot/Kunstkontakt%20Remaut%20Roger.htm


Roger Remaut was aanvankelijk een typisch neo-figuratief schilder uit het Oostendse kunstenaars milieu dat, wegens de provinciale ingesteldheid, slechts matig op de hoogte was van wat erin het buitenland gebeurde of gebeurd was. De abstracte schilder Maurice Boel stond er alleen en kende weinig belangstelling bij de jongeren, tenzij dan bij Remaut die zijn leerling was.

  1. Johan Swinnen & Luc Deneulin : Raoul Servais , de tovenaar van Oostende; engagement – uitdaging – erkenning; ASP, Brussel, 2008 ISBN 978-90-5487-480-5