Gebruiker:CADEWILDE/Kladblok

COLOMBINO WiSKI

Colombino Wiski, ook bekend als Colombo, Colombino de Wiski, de Wiski Tawel, Wasky, De Wasky was een zakenman, slavenhandelaar en een avonturier.

Zijn nationaliteit blijft onduidelijk en verborgen. Aan Britse zendelingen stelde hij zich voor als Griek1 aan Amerikaanse methodisten als Pool. Zijn voornaam is echter ontegensprekelijk van Italiaanse-Genuese oorsprong. Mogelijk is die voornaam afkomstig van de Griekse familienaam Koulombis of Kolompijs en was hij slachtoffer van de genocide van Chios, 1822. Tussen Chios en Genua bestonden eeuwenlange banden. In ieder geval beweerde hij een dagboek bij te houden, deels in het Grieks opgesteld.

Colombino Wiski werkte samen met de beruchte Frans-Florentijnse slavenhaler Théodore Canot.2 Alles wijst op een zeeman met internationale handelservaring. Zijn reizen reikten van Oost-Indië tot New York en beschrijven avonturen, gebruiken, wilde dieren en gewelddaden. Colombino Wiski trok het binnenland binnen van Afrika, 200 kilometer achter de Gambia waar hij de er aanwezige volkeren als materieel hoger beschaafd beoordeelde.

Hij vestigde zich temidden van de kleine stam Nalu, meer bepaald aan de monding van de Rio Cacine (Cassini), aan de rechteroever. Zijn factorij staat vermeld op de kaart van Regnauld de Lannoy de Bissy.3 Volgens gouverneur Honório Pereira Barreto streek Wiski daar neer als de eerste niet-Portugees. Wiski werkte als tolk-vertaler van opperchef Lamina Towel (Tawili) en was één van de ondertekenaars van het pachtverdrag dat luitenant-ter-zee eerste klasse Joseph Van Haverbeke namens de Belgische koning Leopold I en zijn regering sloot te Caniope, aan de gelijknamige zijarm van de Rio Nunez.4 Te Sougouboly, daar tegenover, was Colombino langs de Rio Nunez landbouwgrond toegewezen: Colombinia. Ook dreef hij handel met Belgische zakenlui. De in de jaren 1850' in België en West-Afrika operationele Franse zakenman Abraham Cohen, spoorde hem aan zijn slaven voor de katoenteelt in te zetten.

In september 1856 meldde Alexandre Walewski Frans buitenlandminister aan zijn ambtsgenoot voor marine en kolonies, Alphonse Hamlin, dat Wiski samen met diens buur Victor Lecerf en John Nelson Bicaise, linkeroever, in de Rio Cacine (Cassini) transatlantische slavenhandel bedrijven en vroeg daarover uitleg. De raderstoomboot Le Diamath onder bevel van Aristide Vallon, voerde in 1857 een onverhoedse aanval uit op het drietal. Daarbij palmde Vallon op 25 maart 1857 namens Frankrijk de monding in van de toen nog steeds niet in kaart gebrachte Cacine (Cassini). De Portugese gouverneur te Bissao, Honorio Pereira Barreto die de Rio Cacine (Cassini) tot zijn invloedssfeer rekende, protesteerde vruchteloos. Evenzeer de Nalu die het hun land beschouwden en waarvan Vallon gijzelaars nam. Colombino Wiski wist naar de Verenigde Staten te ontvluchten waar hij overigens een twee maanden eerder reeds was van teruggekeerd. Dit samen met het voorschot voor te leveren slaven ten bedrage van 3000 £.

Op 19 mei 1857 antwoordde Hamlin dat Wiski, Lecerf en Bicaise zo armoedig leefden dat het gewoon ondenkbaar was dat ze zich illegale slavenhandel konden veroorloven. Ze hadden gewoon zich langs de Rio Cacine (Cassini) genesteld om zich te beschermen tegen Portugese crediteurs die hen daarom van slavenhandel zouden hadden beschuldigd. De brief van Walewski is echter verdwenen.

Een portret noch een beschrijving van Colombino Wiski bestaan, maar hij was een 'nkir' of een blanke in het Nalu.

1Caswall Henry, The martyr of the Pongas, being a memoir of the rev. Hamble James Leacock, New York, Thomas N. Stanford, 1857, p. 208-209

2Capitaine Canot, Vingt ans de la vie d'un négrier, Paris, 1860, 258 p.

3Richard Regnauld de Lannoy de Bissy, Carte de l'Afrique, 1: 2000.000, Feuille 23, Freetown

4Camara Sankoumba, Kakandé au Rio Nunez. Prefecture de Boké. Mon village et ses origines au service des générations. Histoire. Comune de Boké, Presses de l'imprimerie CESIG, Conakry, 2001, 55p.





























John Nelson Bicaise bewerken

John (Jean) Nelson Bicaise, ook nog 'Bango', was een stateloze zakenman, een slavenhandelaar, een Frans koloniale ambtenaar en een West-Afrikaans invloedrijke persoon.

Trinidad bewerken

John Nelson Bicaise, mulat, werd geboren in 1812 op het Caraïbische eiland Trinidad als blijkbaar de bevoorrechte zoon van Louis Bicaise en Mary-Rose (Marianne) Rambert[1]. Hij groeide op in de suikerrietplantage La Ressource in de landstreek South-Naparima, te midden van een talrijk gezin en circa 50 slaven bezuiden de huidige stad San Fernando, eertijds door de Franse planters 'Petit Bourg' genoemd. Op het nog steeds bestaande graf, is te lezen dat zijn vader van het noordelijker gelegen eiland Saint-Vincent afkomstig was. Het geslacht Bicaise is van Provençaalse oorsprong en vertrok even voor 1755 vanuit Marseille naar het zuiden van Haiti van waaruit het zich verspreidde in de Caraïbische regio en de slavenhaven Charleston, South-Carolina. Het leidt geen schijn van twijfel dat de Bicaises rond 1811 naar Trinidad immigreerden omdat de vrije mulatten zich er in veel gunstiger omstandigheden konden bewegen. De familie Rambert en de door het stoken van likeur zeer rijk geworden familie Amphoux schonken Louis en Marianne Bicaise verschillende stukken land waaruit de plantage La Ressource ontstond. De Britse overheid kortwiekte echter het houden van slaven die werden ingezet voor plantagewerk. Sedert 1807 was de trans-Atlantische slavenhandel verboden, lijfstraffen moesten worden genoteerd en in 1833 stipuleerde het parlement in Londen de vrijheid van de slaven in al de overzeese gebieden. Tegelijkertijd heerste er tussen de planters en de slaven voortdurende spanning: latente vrees voor obeah of vergiftiging en opstand. Kortom, in de Caraïben was er geen toekomst meer voor slavernij. Tegen deze achtergronden zonden de ouders hun zoon John Nelson naar Engeland voor opleiding, zeer waarschijnlijk in Liverpool. Daar studeerden immers tientallen kinderen van Afrikaanse vooraanstaanden op kostscholen. Bicaise schreef zelf dat hij in 1833 een intense briefwisseling met William Fernándes van het koninkrijk Brameah voerde. Ondertussen geraakte de vader, Louis Bicaise bankroet en stierf in september 1838. Aannemelijk is het dat hij zelfmoord pleegde.

West-Afrika bewerken

John Nelson Bicaise keerde niet meer naar zijn familie terug. In regenseizoen van 1834 treffen we hem aan op Factory, nu Kassa, het eerste eiland van het Loss-archipel. Hij werkte als klerk en handelsvertegenwoordiger voor Michael Procter, een predikantenzoon uit Alnwick en pendelde tussen Bathurst (nu Banjul) en Freetown. In de niet zo ver van Kassa gelegen Rio Pongo, verbond Procter zich met de daar gevestigde Amerikaan Paul Faber en zijn vrouw Mary van Sangha, één van de illegaal slaven exporterende clans aan deze zee-inham. Michael Procter leerde er bovendien hun mulattendochter Elisa kennen met wie hij optrok naar de Rio Nunez (Kakandé) waar hij, samen met haar, in 1833 zijn factorij stichtte te Rapass, nu Rapassi. Die was indrukwekkend gebouwd op een heuvelflank binnen een door kanonnen bewaakte palissade, een scheepswerf en een lange aanlegsteiger in de Kaboye, een zijarm van de Rio Nunez die toen een economisch hoogtepunt kende met zijn aardnotenoogst, in Europa met zijn ontluikende industrie van groot nut. De trans-Atlantische slavenhandel, in tegenstelling tot eerder beweerd, duurde er verder dankzij verborgen barakken en inlands verkeer naar minder bezochte riviermondingen.

Vijf jaar later, na de dood van Michael Procter, rees de ster van Bicaise. Hij, eens klerk, werd nu echtgenoot van Elisa Faber-Procter of traditioneel 'Mamma Lessa', die hem na fikse ruzies verliet en vóór 1851 overleed. Ze wordt overigens door de Belgische bronnen nooit wordt vermeld[2]. Onder het nieuw beleid stapelden de schulden zich op waardoor de Engelse crediteurs zoals Matthew Forster, terugkrabbelden en Bicaise nieuw kapitaal en afzetmarkten aansprak in Frankrijk en België. Abraham Cohen, een gewiekste Franse handelaar, speelde hierbij een cruciale rol. In dit licht moeten het tussen Lamina Towel enerzijds en de Belgische eerste luitenant-ter-zee Joseph Van Haverbeke anderzijds gesloten pachtverdrag van 4 maart 1848, alsook het daaropvolgende incident aan de Rio Nunez van 24-26 maart 1849 worden geplaatst. Bicaise tekende het pachtverdrag mee en had een groot aandeel in het uitdenken van de vijandelijkheden, vijandelijkheden waar hij niet actief aan deelnam.

Miljonair Bicaise werd toen 'de ongekroonde koning van de Rio Nunez' genoemd. Talrijke Franse en Belgische marine-officieren bezochten de factorij van Rapass, waardeerden zijn tafel en loofden vooral zijn sigaren en wijnkelder. Ze leerden Bicaise ervaren als een epicurist die er leefde als een pasja en zich liet bedienen door zijn twaalf huisslaven. Kortom, deze jaren vormden zijn hoogtepunt, maar tegelijkertijd de aanvang van zijn neergang.

Rio Cacini (Cassini) bewerken

Vanaf 1852 kent de handel in de Rio Nunez een neerwaartse spiraal, enerzijds door het conflict tussen de plaatselijke stammen Landuma en Nalu anderzijds door de economische schommelingen op de internationale markt. Bicaise verbleef toen maandenlang in een hut, te Sarrabah, bij Sangha, Rio Pongo. De Belgische handel met de Rio Nunez nam af en verschoof zich meer naar de gebieden onder Portugese invloed in het noorden daarvan, waaronder Bissao en de Rio Cacine (Cassini). Het laatste Belgische schip dat de Rio Nunez binnenvoer, arriveerde in 1857 en trof Bicaise niet meer in Rapass aan, maar in het 'binnenland'. Inderdaad had hij zich nu aan de linkeroever van de monding van de toen nog niet in kaart gebrachte Rio Cacine (Cassini) gevestigd. De orale traditie spreekt van de ruïnes van een 'maison belge' op de linkeroever, mogelijks toen gebouwd door Belgische arbeiders. Samen met Victor Lecerf en Colombino Wiski, allebei woonachtig aan de rechteroever, sloot hij een overeenkomst om zich in de trans-Atlantische slavenhandel te verrijken. Alles wijst erop dat zakenlui in Bissao, wraakgierige crediteurs van het drietal, Auguste Protet, de leider van de vlootbasis in Gorée, ervan op de hoogte hadden gebracht. Eind maart 1857 voer de aviso met stoomaandrijving Le Diamath onder bevel van Aristide Vallon de Rio Cacine (Cassini) binnen. Op 25 maart werden Bicaise en de Fransman Victor Lecerf gedwongen tot het ondertekenen van het document waarin stond dat deze riviermonding voortaan Frans bezit was. Colombino Wiski, net terug van de Verenigde Staten wist te ontkomen samen met het voorschot voor de te leveren slaven ter waarde van 3000 £. De positie van het drietal wordt op de kaart van Regnauld de Lannoy de Bissy weergegeven[3]. Het pachtverdrag getekend tussen Van Haverbeke en de Nalu, werd op 23 april 1858 opgezegd bij de opvolger van wijlen Lamina, koning Youra Coney Towel.

Rio Pongo bewerken

In 1866 verkocht de berooide Bicaise père zoals hij voortaan werd genoemd, op één loods na, zijn factorij te Rapass aan zijn buur, de Franse koffieteler Auguste Santon en werd hij benoemd tot commandant van het Franse protectoraat Rio Pongo. Die had zijn zetel in een houten hut te Boffa. De Franse overheid vond niemand beter. De Rio Pongo stond berucht om haar dodelijke moeraskoortsen en zij hoopte de gewezen slavenhandelaar een lesje te leren en dat hij spoedig zou overlijden. Tussen hen beiden ontwikkelde zich een wederzijds machtsspel waarbij Bicaise voor fraude niet terugdeinsde. Voortaan hield hij zich bezig met het jaarlijks betalen van het stamhoofd van de lokale Susu, het innen van de schaarse ankerrechten, het schrijven van rapporten, het weren van de Engelse invloed vanuit het bestuur van Sierra Leone, het pacificeren van het gebied, het onderhandelen met de inlandse stamhoofden en het begeleiden van de belangen van de er gevestigde factorijen. Negen waren die in totaal en ze ruilden westerse industrieproducten tegen hoofdzakelijk aardnoten en sesam, later rubber: Beau & Fils (Bangalang), Gaspar Devès (Bangalang), Goldseller, Frédérick Fox (Dominguiah), Charles Hofman uit Salem (Bambayah), Styles E. Lightburn jr. (Baralande), Pierre Pons (Boffa), Alasane Tally (Fallinguiah) en Frédéric Verminck (Dominguiah).

Even nadat de Franse koloniale machthebber hun commandant kwijt wilden, overleed John Nelson Bicaise begin april 1874 aan de gevolgen van een beroerte. Zijn opvolger Crespin verkeerde in schok toen hij de ellendige omstandigheden van de post in ogenschouw nam. Tijdens de culturele revolutie van dictator Sékou Touré werd Bicaises graftombe te Boffa waar in de koloniale tijd de driekleur werd gehesen, vernietigd.

Kinderen bewerken

John Nelson Bicaise was berucht voor het aantal kinderen die hij tijdens zijn West-Afrikaanse loopbaan verwekte. Vooral in zijn gunst blijken twee van zijn kinderen:

Louis-René, samen met Elisa Faber, genoemd naar zijn vader en één van zijn broers, vertrok naar België en verbleef tussen 1852 – 1868 onafgebroken in Gent ten huize van de katoenindustrieel Jean-Louis Decoster. Hij verkreeg de Belgische nationaliteit en stierf in 1887 te Moerbeke-Waas. In Freetown werd hij Belgisch, Nederlands, Italiaans, Deens, Portugees consul en ere-consul voor Spanje.

Urbain Bicaise,samen met Elisabeth Payne, studeerde aan de kostschool van de Frères de l'instruction chrétienne de Ploërmel, Saint-Louis, Senegal en werkte samen met de Franse koloniale authoriteiten van de Rio Pongo.

Betekenis van Bicaise bewerken

John Nelson Bicaise was een typische telg uit een slaven houdend geslacht dat met het uitdoven van de internationale slavenhandel, geleidelijk verarmde. Toeval is het niet dat Bicaise niet meer naar Trinidad terugkeerde maar zich in de rivieren Rio Nunez-Rio Pongo nestelde; zijn voorouder Thomas Bicaise werd daar in 1782 als slavenhaler gesignaleerd.

Uiterlijk van Bicaise bewerken

De schriftelijke bronnen noteren hem 'van middelgroot gestalte, maar sterk in lijf en leden, met een intelligente blik en een fysionomie die veel gelijkenis vertoont met het blanke ras'. Een rapport van de Church Missionary Society beschrijft hem als een 'prinselijke koopman'. De orale bronnen herinneren hem vooral als corpulent wegens zijn trek in drinken en eten.

Eretekens bewerken

John Nelson Bicaise werd krachtens het Koninklijk Besluit van 16.12.1851 ridder in de Leopoldsorde[4]. De Moniteur Belge, het Belgisch Staatsblad, maakte dit echter nooit openbaar.

  1. De Verteuil, Anthony., De Wilde, Chris Arthur. (2009), The black earth of South Naparima. Litho Press, Port of Spain, Trinidad and Tobago. ISBN 9789768223548.
  2. New York, British Academic Press, p. 228.
  3. (fr) (19 november 2018). Richard de Regnauld de Lannoy de Bissy. Wikipédia.
  4. Liste officielle des membres de l'Orde de Léopold de Belgique depuis son Institution, Bruxelles, p. 27