Tamfana (foutief ook Tanfana) was een godin van de Marsi, een West-Germaanse stam uit het Ruhrgebied die gewoonlijk tot het verbond van de Istvaeones wordt gerekend. Het gaat om het vroegste voorbeeld van een Germaanse godennaam dat uit de klassieke bronnen bekend is. De naam wordt slechts één keer vermeld; hij heeft desondanks tot veel discussie en speculatie aanleiding gegeven.

De "afgodin" Tamfana, zoals men haar in de 17e eeuw voorstelde. Illustratie uit Hermann Stangefol, Annales Circuli Westphalici, Keulen 1640.

Over Tamfana is weinig bekend. Er was lange tijd onzekerheid of Tamfanæ uitsluitend een heilige plek was dan wel of deze naam verwees naar een godheid. Over het geslacht van deze godheid werd eveneens getwijfeld.

Vrijwel alles wat over Tam(n)fana geschreven, is afkomstig van geleerde auteurs en de popularisering daarvan in preken en romans. Ook de volksverhalen over haar werden verteld, zijn niet meer dan enkele eeuwen oud.

Historici gaan ervan uit dat het gaat om een godin die met de oogst of met het herfstseizoen was verbonden. Het zou een van de moedergodinnen of matres betreffen, waarvan er in het Germaans-Keltische contactgebied tientallen bekend zijn, zoals Baduhenna, Hludana en Nehalennia. Ook heeft men wel aan de Noord-Germaanse disen (godinnen) gedacht, die uit een latere perioden bekend zijn.

Naam bewerken

 
Vermelding van Tamfana in het 9e-eeuwse manuscript van Tacitus' Annales in de Biblioteca Medicea Laurenziana. Er staat: Templū quod Tāfaną, lees: ū = um, ā = am en ą = æ.

In een manuscript van Tacitus' Annalen uit de 9e eeuw (de Hersfelder codex) wordt de naam van de godin gespeld als Tāfanę. Dit werd abusievelijk gelezen als Tanfanæ, genitief van Tanfana, de vorm die in de meeste gedrukte uitgaven verscheen. Hoewel de Zwitserse taalkundige Johann Caspar von Orelli [de] dit al in 1846 corrigeerde, werden zijn conclusies pas in het laatste kwart van de 20e eeuw algemeen aanvaard.[1] Een Napolitaanse gedenksteen met het opschrift Tamfanae sacrvm werd overigens al in de 16e eeuw geïntroduceerd door de geniale kunstenaar en oudheidkundige Pirro Ligorio (1510-1583), die deze tekst echter zelf in het kader van zijn kunsthistorische studies lijkt te hebben gefabriceerd.[2] Ook de vermelding van de godin als Zamfana in een Oudhoogduits slaapliedje [de] berust waarschijnlijk op een knappe vervalsing uit het midden van de 19e eeuw.[3]

Voor de verklaring van de naam Tamfana heeft men sinds de 16e eeuw vele mogelijkheden overwogen. Die stroken over het algemeen niet met hedendaagse inzichten en schieten taalkundig vaak tekort.[4] Het meest aanvaard is een afleiding van de Proto-Indo-Europese stam *ten- of *temp- 'spannen, strekken', waaruit woorden als Oudijslands þamb 'zwelling, volheid', Grieks ταναός 'uitgestrekt' en Latijn tempus 'tijdspanne' zijn afgeleid. De uitgang *-no- wijst op het gezag van de godheid.[5] Tamfana is in deze opvatting dus de 'heerseres van de volheid' of 'godin van de overvloed', die ook verantwoordelijk is voor de seizoenen.

Een alternatieve verklaring gaat uit van de Proto-Indo-Europese stammen *déms- 'huis' en *pótis- 'heer' (Proto-Germaans *fadi-), waaruit onder andere Sanskriet dampati en Grieks δεσπότης 'despoot, meester'. Dit leidt tot de hypothetische vorm *Tamfaþnjo- 'meesteres van het huis'.[6]

De oudere naamsverklaringen gaan allen uit van de naam Tanfana (met een n), waarbij het eerste bestanddeel door de 19e-eeuwse geleerde Karl Müllenhoff [de] werd afgeleid van Proto-Germaans *tabną 'offerdier', Latijn daps, hetgeen met een verwisseling van medeklinkers zou leiden tot de hypothetische vorm *Tafnanō.[7] Jacob Grimm ging in navolging van Justus Lipsius, maar met enige aarzeling uit van de Proto-Indo-Europese wortel *tep- 'warm, heet', waaruit Proto-Keltisch *teɸnets 'vuur', Welsh tân. Tamfana was in zijn ogen dus een godin van de haard en het vuur, vergelijkbaar met de Skythische vuurgodin Tabiti en de Romeinse godin Vesta.[8] Weer een andere verklaring knoopt aan bij Proto-Germaans *taihwǭ 'teen'. Wilgentenen werden door de Germanen wel gebruikt bij het bepalen van het lot, zodat Tamfana dan een lotsgodin zou zijn.[9] Eerder heeft men ook wel gedacht aan Proto-West-Germaans *dannā ‘den’, Oud-Iers *tannos 'groene eik', waardoor het om een bosgodin zou gaan.

Voor het tweede deel van de naam werd verwezen naar Latijn fanum 'heiligdom', aan het Gotische bijbelwoord fan 'Here God' (een verkorte vorm van Proto-Germaans *frawjô 'heer'), verder aan Proto-Germaans *fanan- ('kleed, vlag'), en aan Proto-Germaans *fanja- 'moerasland, veen'. Hugo de Groot dacht aan de gehoornde god Faunus. Deze verklaringen gelden volgens de huidige stand van het onderzoek als vergezocht en/of achterhaald.[10]

Tacitus bewerken

Tacitus bericht in zijn Annales (Boek I.5.1) dat Romeinse troepen onder leiding van Germanicus in 14 n.Chr. een tempel hadden vernietigd die gewijd was aan Tamfana. Deze tempel bevond zich op het grondgebied van de Marsen of Marsi, een stam die in het Roergebied woonde en die deel uitmaakte van het verbond der Istvaeonen.

Hij verhaalt hoe de Romeinen eerst een slachting aanrichtte onder de opstandige volkeren van de Cherusken, Chatten en Marsi. De troepen ondervonden bij hun opmars weinig weerstand, omdat een deel van de Marsi bij de viering van het herfstfeest van de godin zo dronken was geworden dat ze niet effectief op de verrassingsaanval konden reageren. Naburige stammen als de Bructeren, Usipetes en Tubanten (uit Twente en Grafschaft Bentheim) kwamen tevergeefs te hulp. Op deze nederlaag volgde de vernietiging van het heiligdom van Tamfana.

Caesar avidas legiones quo latior populatio foret quattuor in cuneos dispertit; quinquaginta milium spatium ferro flammisque pervastat. Non sexus, non aetas miserationem attulit: profana simul et sacra et celeberrimum illis gentibus templum quod Tamfanae vocabant solo aequantur.

Vertaling:

Om een groter deel van de bevoking te kunnen treffen, verdeelde Germanicus zijn hebzuchtige legioenen over vier wigvormige formaties; hij verwoestte een gebied van vijftig mijl te vuur en te zwaard. Geslacht of leeftijd kon hen niet vermurwen: al het wereldse en het heilige, zelfs de allerberoemdste tempel van die volkeren, genoemd naar Tamfana, werd met de grond gelijk gemaakt.

De tempel bewerken

De godin Tanfana werd dus niet alleen door de Marsi, maar ook door naburige Germaanse volksstammen vereerd. Sinds de 16e eeuw hebben geleerden volop gespeculeerd waar de tempel van Tamfana zich zou hebben bevonden en hoe hij eruit zou hebben gezien: was het een omheinde ruimte, een heilig bosje of een soort gebouw, zoals dat bij de Romeinen en de Keltisch was te vinden?

Ook werden verschillende verklaringen voor de naam bedacht. De meest verbreide verklaring associeerde de godin met het begin van het nieuwe jaar. De gezaghebbende geleerde Justus Lipsius meende bijvoorbeeld dat Tanfana stond voor t aenfanck 'in het begin'; dit zou weer zijn afgeleid van het Keltische woord *tan 'vuur' met de Latijnse uitgang -fana 'tempel'.[11] Anderen dachten dat deze uitgang met 'veengrond' te maken zou hebben. Het woord tan zou 'den' betekenen, zodat Tanfana dan een god van de veenmoerassen of de dennenwouden zou zijn.

Friesland bewerken

De uit Friesland afkomstige staatsraad Joachim Hoppers meende omstreeks 1575 dat de Marsi afkomstig waren uit zijn geboortestreek en hun naam hadden ontleend aan de lage moerasgronden in de Friese kustgewesten. Hoppers ontwierp een kaart van Noord-Nederland in de Romeinse tijd, waarbij hij Marsi in Friesland en Overijssel situeerde. Deze kaart werd vanaf 1579 door de bekende kartograaf Abraham Ortelius gedrukt en in diens atlassen opgenomen. Op grond hiervan veronderstelde de Friese historicus Suffridus Petrus in 1593 dat de tempel tho alden Fane (templum ad vetus vexillum T'anfane) ergens in Friesland moest hebben gestaan en dat hier het legendarische vrijheidsvaandel van Magnus Forteman voor de Romeinen was verborgen.[12] Hij dacht daarbij mogelijk aan het dorp Faan in het Groningse Westerkwartier.[13]

Bentheim bewerken

Ortelius was zelf van mening dat de Marsi eerder in de Duits-Nederlandse grensstreek waren te zoeken, met name rond Ootmarsum en Wietmarschen, waar ook de Tubanten werden vermoed.[14] Hij volgde daarin de kartograaf Georg Braun, die in 1576 stelde dat het heiligdom van Marsi zich vlakbij Ootmarsum op de Benthenerberg (bij het stadje Bad Bentheim) had bevonden.[15] Op de kaart van Nederland in de Romeinse tijd (Belgii veteris Typus), waarvan Ortelius in 1584 en eerste druk liet verschijnen, werd de tempel van Tamfana (Tanfanae templum) ergens in deze regio gesitueerd.[16] Geografische handboeken uit de 17e eeuw benadrukten dat deze plek zich op de grens van Friesland en Westfalen bevond.[17]

De gedachte dat de tempel vlakbij Bad Bentheim had gestaan, aan de voet van het zandsteenmassief waarop de grafelijke burcht was gebouwd en niet ver van de bekende geneeskrachtige bron, was van in 16e en 17e eeuw wijd verbreid. Over de voorgeschiedenis van de bron is weinig bekend (hij wordt al genoemd in 15e-eeuwse Friese sagen), maar hij vormde een vruchtbaar aanknopingspunt voor nieuwe volksverhalen. Bij de bron werd in het begin van de 18e eeuw een gedenksteen opgericht die meldde dat de Romeinse generaal Nero Claudius Drusus hier recht had gesproken over de Tubanten. Ook werd wel gedacht dat de tempel zich op de plek van de ridderzaal van het slot had bevonden.

Westfalen bewerken

De tempel van Tamfana werd ook elders gezocht. De katholieke priester Hermann Pley gen. Stangefol [de] uit Keulen publiceerde in 1640 een geschiedenis van Westfalen, waarin hij uitvoerig aandacht besteedde aan de tempel, die volgens hem ergens tussen de rivieren Eems en Lippe te zoeken was. Hij schetste een levendig beeld van de heidense nieuwjaarsvieringen die zich hier zouden hebben afgespeeld, zoals het gebruik om voor Tanfanæ te eten, te spelen, te dansen en plezier te maken, elkaar cadeaus en koeken te geven en geluk te wensen in het nieuwe jaar. En hij stelde vast dat de boerenbevolking deze voorchristelijke gewoonten nog altijd niet had afgezworen,[18]

Invloedrijk was vooral de tweedelige roman Großmütiger Feldherr Arminius van Daniel Caspar von Lohenstein [de] uit 1689-1690, waarin een heldhaftig indruk van de oude Germanen werd gegeven. Het boek opende met een beeldende beschrijving van de tempel, die werd voorgesteld als een heuveltje naast een bron, in een idyllisch parklandschap met lange rijen eikenbomen.[19] Het boek speelde zodanig tot de verbeelding dat men de enscenering op verschillende plekken in het Wesfaalse landschap meende te herkennen.

De tempel zou te vinden zijn geweest in Hamm (Westfalen) of in Borgholzhausen bij Ravensberg. Bij het laatste plaats bevond zich een vijver die Dempffpfanne heette en waarvan Hermann Adolph Meiners in 1711 meende dat hij naar Tamfana was genoemd. Meiners bracht hier zelfs een gedenksteen aan met het opschrift Tanfanae Templum.[20] Hieraan herinnert tevens de straatnaam Tanfanastrasse.

Twente bewerken

 
Tekstbord in 'het koepeltje' op de Tankenberg

Negentiende-eeuwse publicisten uit Twente beweerden dat de tempel zich op of nabij de Tankenberg tussen De Lutte en Oldenzaal had bevonden. Oude sagen en de naam van deze 85 meter hoge heuvelrug zouden dit bewijzen. Ook de grote steen op de markt van Oldenzaal zou afkomstig zijn van het heiligdom. In de zeshoekige theekoepel van het Landgoed Egheria, die oud-burgemeester J.F. Peese Binkhorst in 1844 op de flank van de berg liet bouwen, werd vervolgens een gedenksteen met de bovengenoemde Latijnse tekst van Tacitus aangebracht. De tweede gedenksteen toont een gedicht van de Oldenzaalse rector Jan Weeling over de vermeende tempel, "waar 't heidendom orakeltaal deed hooren", maar "nu ter eere Gods het dierbaar kruis geplant." Weeling schrijft hierover in de Overijselsche Almanak van 1848:

Het is van belang, hier wel op te merken, dat Tacitus in het meervoud zegt: celeberrimum illis gentibus templum, enz. waaruit ten duidelijksten blijkt, dat de vermaardheid van den hier bedoelden tempel zich niet tot eenen enkelen volkstam bepaalde, maar zich over vele andere volkstammen uitstrekte.

De koepel, die werd bekroond met een kruis, is gerestaureeerd in 1905. Hij werd 1955 herbouwd in baksteen en voorzien van een puntdak naar een ontwerp van de bekende Twentse architect en oudheidkundige Jan Jans.

Moedergodin bewerken

De 19e-eeuwse mythe is sinds de laatste eeuwwisseling opnieuw bekend geraakt in New age-kringen (Rudi Klijnstra), waarbij men het belang van Tamfana als moedergodin benadrukt.[21] Daarbij wordt onkritisch gebruik gemaakt van verouderde en etnisch gekleurde folkloristische denkbeelden die uit de Duitse Romantiek stammen.

Literatuur bewerken

  • Arend Quak en Paula Vermeyden, Van Ægir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie, Nijmegen 2000 (p. 178: Tanfana)
  • Hermann Reichert, 'Tamfana, Tanfana', in: Reallexikon der Germanischen Altertumskunde (RGA), 2e dr., dl. 30, Walter de Gruyter, Berlijn/New York 2005, p. 276–279 ISBN 3-11-018385-4
  • Jan de Vries, Altgermanische Religionsgeschichte, 2e herz. dr. Berlijn 1956-1957, dl. 2, p. 323-24 (nr. 549) (hier Nederlandse vertaling)
  • Jan Weeling, 'De groote steen te Oldenzaal', in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 13 (1848), p. 185-199

Zie ook bewerken

Externe links bewerken

  • Geldis, Tamfana. Goden van eigen bodem. Heidens erfgoed van de Lage Landen (2022).
  • Martin Roek, Tanfana. Godinnen van Nederland en België. Godinnen.info (2019-2024).
  • De Tankenberg: het magische landschap. Canon van Losser. Nederlands Openluchtmuseum: Canon van Nederland.

Referenties bewerken

  1. Hermann Reichert, ’Zum Problem der rechtsrheinischen Germanen vor und um Christi Geburt: Wie kann die Namenkunde helfen, die Sprachzugehörigkeit der Namenträger zu bestimmen?’, in: Helmut Birkhan (red.), Festgabe für Otto Höfler zum 75. Geburtstag, Wenen 1976, p. 557-576, hier p. 567-568. Zo al bij Hugo Jaekel, ‘Die Hauptgöttin der Istvaeen’, in: Zeitschrift für deutsche Philologie 24 (1892), p. 289-313, hier p. 308.
  2. Marquard Gude, Antiquae inscriptiones quum graecae, tum latinae, Leeuwarden 1731, lv. De tekst was volgens Orelli ontleend aan Tacitus: Johann Caspar von Orelli, Inscriptiorum latinarum selectarum amplissima collectio, deel 1, Zürich 1828, p. 358, nr. 2053.
  3. Cyril W. Edwards, ‘The Strange Case of the Old High German Lullaby’, in: Dez, The Beginnings of German Literature. Comparative and Interdisciplinary Approaches to Old High German, Rochester, NY 2002, p. 142-165.
  4. Zie het overzicht uit 1957 bij Jan de Vries, Altgermanische Religionsgeschichte, dl. 2, noten op p. 324 (hier in Nederlandse vertaling, maar zonder literatuurverwijzingen).
  5. Zie vooral Reichert, 'Tamfana, Tanfana', in: Reallexikon (1982). Dez., 'Zum Problem der rechtsrheinischen Germanen' (1976), p. 567-570. Zo ook Hans Krahe, 'Tamfana', in: Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur 58 (1934), p. 282–287.
  6. Victor Pisani, ’Tanfana’, in: Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur 58 (1934), p. 457-458. Vgl: Jaekel, 'Hauptgöttin der Istvaeen' (1892), p. 306-308, die meent dat het om een meesteres over de dood ging.
  7. Carl J.S. Marstrander, ’Om runerne og runenavnenes oprindelse’, in: Norsk Tidsskrift for Sprogvidenskap 1 (1928), p. 85-188, hier p. 159.
  8. Jacob Grimm, ’Über die Göttin Tanfana’ (1859), in: Dez., Kleinere Schriften, ed. Karl Müllenhoff, dl. 5, Berlijn 1871, p. 418–421. Dez., Geschichte der deutschen Sprache, dl. 1 (1848), 4e dr. Berlijn 1880, p. 84, 161-62, 236, 432.
  9. Edmund Weber, 'Zum Tamfana-Rätsel', in: Zeitschrift für deutsches Altertum und deutsche Literatur 69 (1932), p. 248-249.
  10. Zie ook de hypothetische verkenningen door Olivier van Renswoude, Bij volle maan gevierd. Taaldacht (15 juni 2011). en De spinnende godin (20 juni 2011). Geraadpleegd op 25 februari 2024.
  11. Justus Lipsius, Ad Annales Corn. Taciti liber commentarius, sive notæ, Antwerpen 1581, p. 57.
  12. Suffridus Petrus, De scriptoribus Frisiae, Keulen 1593, p. 44. Vertaling: 'Iets over Tanfana, eene godheid der oude Batavieren', in: Letterkundig Magazijn van Wetenschap, Kunst en Smaak 2 (1819), nr. 16, p. 723-727.
  13. Matthijs van den Houve, Hantvest of charte chronyck vande landen van Oud-Batavien, Leiden.p. 38.
  14. Abraham Ortelius, Synonymia geographica, Antwerpen 1578, p, 310.
  15. Georg Braun & Franz Hogenberg, Beschreibung vnd Contrafactur von den vornembsten Stetten der Welt: Das ander Buch, Keulen 1576. p. 35. Braun suggereert dat de Bentumerberg zich vlakbij Oootmarsum bevond: "da jetzt das stättlein Otmarsen gelegen ist / alda der Tacitus anzeigt / das die Rhömer der Göttin Tanphane Tempel uṁgerissen unde verdorben solten haben / welcher Tempel man vermeinet das gestanden sey / auff dem Berg / welcher zu unser zeit Benthenerberg ins gemein genant wirdt".
  16. H.A.M. van der Heijden, 'Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de Romeinse tijd', in: Hermeneus 71 (1999), p. 184-196. Op zijn kaarten van Gelre en Westfalen situeerde Ortelius de tempel niet op de Tankenberg, maar verder noordoostelijk.
  17. Een voorbeeld uit vele: Filippo Ferrari, Lexicon geographicum, in quo uniuersi orbis oppida, urbes, regiones ..., Milaan 1627, p. 742.
  18. Hermann Fley genannt Stangefol, Annales Circuli Westphalici continentens V. prima sæcula, qua Acatholici vocant pura. Das ist: Eigentliche Beschreibung der uhralten Christlichen Catholischen Religion… , Keulen 1640, p. lxiii.
  19. Daniel Caspar von Lohenstein, Großmütiger Feldherr Arminius oder Hermann, als ein tapfferer Beschirmer der deutschen Freyheit / Nebst seiner Durchlauchtigen Thußnelda, Leipzig 1689-1690, dl. 1, p. 7.
  20. Hermann Adolph Meiners, Tractatus historico-politico-iuridicus de statu religionis et reipublicae, sub Carolo Magno et Ludovico Pio in Veteri Saxonia, sive Westfalia, et vicinis regionibus, Lemgo 1711, p. 124-125.
  21. Rudi Klijnstra, Tanfana, haar mythen, legenden en heilige plaatsen, Hengelo: Uitgeverij ANNWN, 2007