Standbeeld van Jan Pieterszoon Coen

standbeeld in Hoorn

Het beeld van Jan Pieterszoon Coen is een standbeeld op het plein de Roode Steen in de Noord-Hollandse stad Hoorn van de alhier geboren VOC-gouverneur Jan Pieterszoon Coen. Het beeld, van de hand van beeldend kunstenaar Ferdinand Leenhoff (1841 - 1914), staat er sinds 1893 en is sinds 1965 een rijksmonument.

Jan Pieterszoon Coen
Beeld van Jan Pieterszoon Coen op de Roode Steen in Hoorn
Kunstenaar Ferdinand Leenhoff
Jaar 1893
Materiaal Brons
Locatie Roode Steen, Hoorn
Monumentnummer 22612
Portaal  Portaalicoon   Kunst & Cultuur
Kranslegging Jan Pieterszoon Coen door minister Hendrikus Colijn in 1937
Prins Claus in Hoorn op de tentoonstelling over VOC tijdens de 400e verjaardag van Coen. Prins Claus krijgt bundel werk van Molukse kunstenaar Willy Nanlohy over de wandaden.

Omschrijving bewerken

Het standbeeld toont een 3,25 meter hoog bronzen figuur op een hardstenen sokkel. Een brede mantel valt in ruime plooien van de linkerschouder af. De linkerhand steunt op een zwaard, de rechter op de heup. Aan zijn voeten ligt een kanon.[1] Het kanon staat symbool voor de vijanden die Coen had overwonnen.[2]

Het voetstuk is ontworpen door W.H. Kan.[3] Het voorvlak draagt de inscripties „Dispereert niet" en "Jan Pietersz. Coen 1587—1629". De inscriptie met de betekenis 'wanhoopt niet' is een verwijzing naar de slotzin die Coen tijdens de Engels–Nederlandse zeeoorlog gebruikt heeft in zijn brief uit 1618 aan het bestuur van de VOC: “Dispereert niet, ontsiet uwe vyanden niet, daer en is ter werelt niet dat ons can hinderen... daer can in Indiën wat groots verricht worden!".

De zinsnede werd in 1907 het motto van het wapen van Batavia.[4] De zinsnede werd populair in het Nederlands taalgebied om aan te geven om de moed niet op te geven wanneer niet alles naar wens gaat. Zo sloot koningin Wilhelmina met deze woorden op 14 mei 1940 haar eerste radiotoespraak vanuit Londen aan het Nederlandse volk af na de Duitse aanval op Nederland in 1940.[5]

Geschiedenis bewerken

Aan het eind van de 19e eeuw werd Coen als een nationale held gezien. Hij gold als een daadkrachtige belangenbehartiger in het Verre Oosten van de Nederlandse belangen. Coen was een van de vormgevers van het handelsimperium van de Vereenigde Oostindische Compagnie en stichter van de stad Batavia.[6] Coen gold hiermee als belangrijke grondlegger voor het Nederlandse koloniale Rijk.

Ter gelegenheid van 250 jaar Batavia werd in 1876 met geld ingezameld door een Nederlands nationaal comité een standbeeld van Coen geplaatst aan het Waterlooplein in Weltevreden, ontworpen door Eugène Lacomblé.[7] Een replica van dit beeld werd geplaatst op de koloniale tentoonstelling in Amsterdam in 1883. Het beeld in Nederlands-Indië werd op 7 maart 1943 tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië in opdracht van de Japanners van het voetstuk getakeld.[8]

In 1886 besloot de Hoornse Vereeniging voor Volksvermaken de 300e geboortedag van Coen in 1887 groots te vieren met feestelijkheden en stemde in met het voorstel van onderwijzer P. Bakker tot oprichting van een standbeeld.[9] Naast een standbeeld werd ook een pomp, fontein en zuil overwogen. Het geld werd gecollecteerd door een nationaal comité dat in sociëteit Odéon in Amsterdam in januari 1887 met 140 geïnteresseerden bijelkaar kwam om lokale burgercomités op te richten.[9] Het totale benodigde geld voor het beeld was in 1891 ingezameld. Drie kunstenaars dongen mee om de opdracht uit te mogen voeren: Eugène Lacomblé, Frans Stracké en Ferdinand Leenhoff, de uiteindelijke winnaar. Een schaalmodel van het ontwerp van Stracké bevindt zich in het Westfries Museum en van Lacomblé in het Rijksmuseum Amsterdam. In april 1893 werd het beeld onder toeziend oog van verschillende afgevaardigden gegoten in de ijzergieterij van Marijnen te Breda.[10] Eind mei werd het per trein getransporteerd naar Hoorn.[11][12]

Het beeld werd in 1893 op 30 mei onthuld, de dag dat Batavia ingenomen werd en overgedragen aan de gemeente Hoorn.[13] Het standbeeld werd onthuld in aanwezigheid van burgemeester August Eduard Zimmerman, en vanuit het kabinet de ministers Johannes Tak van Poortvliet, Joannes Coenraad Jansen, Cornelis Lely en Willem Karel van Dedem, minister van koloniën. Gedurende de voorafgaande avond en op en de dag zelf vonden er door de stad feestelijkheden plaats.[13] Leenhoff werd benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en Aghina, secretaris van het uitvoerend comité werd benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau.[14]

Tot aan de Tweede Wereldoorlog werden jaarlijks kransen gelegd.[9] In 1937 werd Coens 350e geboortedag uitgebreid gevierd tijdens de Coenfeesten. Bij het standbeeld werd een krans gelegd door minister Hendrikus Colijn. Na de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië kantelde de beeldvorming over Coen en verviel de functie van eerbetoon aan de stichter van Batavia.[15] Vanaf de jaren zestig van de 20e eeuw werd het standbeeld regelmatig onderwerp van discussie.[16] In 1964 kreeg het standbeeld een rijksmonumentale status.

In 2011 viel het beeld bij het terugplaatsen met een kraanwagen van straatverlichting na de kermis van de sokkel.[17] Delen van het kanon en de zwaard waren afgebroken en het beeld in oktober na restauratie teruggeplaatst.[18]

Controverse(s) bewerken

Kritiek op het Hoornse standbeeld is er in golven geweest.

In 1893, voorafgaand aan de onthulling, werd esthetische kritiek geformuleerd. Critici vonden dat Coen in een te theatrale houding weergegeven werd.[19][20] In het socialistische tijdschrift Recht voor Allen werd in hetzelfde jaar een kritisch stuk geschreven over de gewelddadige wijze waarop hij de Molukse Banda-eilanden aan het VOC-gezag had onderworpen.[20][21]

In 1987 was er tijdens de opening van de tentoonstelling Jan Pieterszoon Coen, dagen en daden in dienst van de VOC in het Westfries Museum op zijn 400e verjaardag een protest vanuit de Molukse gemeenschap in Nederland. De Molukse kunstenaar Willy Nanlohy die aan de tentoonstelling meewerkte, geboren in woonoord Lunetten en wiens grootvader als KNIL-militair naar Nederland was gekomen bood, gekleed als Alfoer, aan prins Claus een zwartboek aan.[22]

Bij de restauratie in 2011 gingen stemmen op -onder meer bij het Comité Nederlandse Ereschulden- om het beeld niet meer terug te plaatsen.[23] De discussie in Hoorn werd aanvankelijk vooral gevoerd door nieuwe inwoners van Hoorn ('Horenaren') versus oorspronkelijke bewoners ('Horinezen'), die het standbeeld als deel van hun geschiedenis zien.[24] De gemeente Hoorn heeft na afloop van een publiek debat in 2012 een informatiebord op de sokkel van het beeld geplaatst. Deze nieuwe tekst eert Coen vanwege de kolonisatie van Nederlands Oost-Indië, maar vertelt ook over de wandaden op de Banda-eilanden.[25] Naast de tekst op het bord staat er een QR-code voor meer informatie over Coen zelf en het beeld.[26]

Ook het Westfries Museum besteedde meermalen aandacht aan de kritiek rond het standbeeld. In 2014 won het museum de Cultural Heritage/Europa Nostra Award vanwege haar respons op het publieke debat over het beeld met de 'Zaak Coen', een als rechtszaak uitgevoerde multimediatentoonstelling.[27]

Met de toegenomen aandacht voor het Nederlands koloniaal verleden roerden activisten zich almeer rond het beeld en verschenen diverse artikelen en onderzoeken.[28] In 2023 kwam onder meer het KNAW-rapport Wankele Sokkels, omstreden monumenten in de openbare ruimte uit, met daarin richtinggevende adviezen.[29] De Werkgroep slavernijverleden Hoorn sprak in bij de gemeenteraadsvergadering van Hoorn over dit onderwerp.[30] Desalniettemin bood de gemeente Hoorn geen excuses aan voor het slavernijverleden.[31] In februari 2024 schoof de raad de discussie over het standbeeld opnieuw voor zich uit.[32]

Zie ook bewerken

Zie de categorie Statue of Jan Pieterszoon Coen (Hoorn) van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.