Adam Smith

Schotse filosoof en econoom (1723-1790)
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Tredmar (overleg | bijdragen) op 28 apr 2022 om 23:16. (→‎Onzichtbare hand: minus onzin van ExpoeMyStupity)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Voor de gelijknamige voetballer, zie Adam Smith (voetballer).

Adam Smith (Kirkcaldy, rond 5 juni 1723 - Edinburgh, 17 juli 1790) was een Schotse moraalfilosoof en een pionier op het gebied van de politieke economie. Adam Smith was een van de belangrijkste figuren van de Schotse verlichting. Hij is de auteur van The Theory of Moral Sentiments en An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations. Dit laatste werk, meestal afgekort als The Wealth of Nations, wordt beschouwd als zijn magnum opus en het eerste moderne werk in de economie.

Adam Smith
Adam Smith
Persoonsgegevens
Naam Adam Smith
Geboren Kirkcaldy, 5 juni 1723
Overleden Edinburgh, 17 juli 1790
Land Groot-Brittannië
Functie Moraalfilosoof
Klassiek econoom
Oriënterende gegevens
Stroming Klassieke economie
Handtekening Handtekening
Portaal  Portaalicoon   Filosofie
Economie

Smith wordt alom genoemd als de vader van de moderne economie. Ook wordt hij beschouwd als een van de grondleggers van het klassieke liberalisme. Hij was van mening dat het nastreven van het eigen individuele belang ook in het grootste maatschappelijk belang zou resulteren. Want: "By pursuing his own interest (the individual) frequently promotes that of the society more effectually than when he really intends to promote it." Eigenbelang mag echter niet verworden tot egoïsme, zo stelt Smith in zijn moraaltheorie. Een mens moet er voor de ander zijn: "To feel much for others and little for ourselves; to restrain our selfishness and exercise our benevolent affections, constitute the perfection of human nature."

Smith studeerde moraalfilosofie aan de Universiteit van Glasgow en de Universiteit van Oxford. Na zijn afstuderen gaf hij een succesvolle reeks van openbare colleges te Edinburgh, waardoor hij in contact kwam met David Hume, met wie hij daarna nauw bleef samenwerken. Smith verkreeg een hoogleraarschap aan de Universiteit van Glasgow, waar hij moraalfilosofie doceerde. In deze tijd schreef en publiceerde hij The Theory of Moral Sentiments. Later in zijn leven accepteerde hij een tutoring positie, die hem in staat stelde om door Europa te reizen. Tijdens zijn reizen kwam hij in contact met een aantal van de intellectuele zwaargewichten uit zijn tijd. Nadat Smith weer naar Schotland was teruggekeerd werkte hij tien jaar aan het schrijven aan The Wealth of Nations. Dit werk werd in 1776 gepubliceerd.

Leven

Jeugdjaren

Smith werd geboren als een kind van Margaret Douglas uit Kirkcaldy in county Fife in Schotland. Zijn vader, die ook Adam Smith heette, was een advocaat, ambtenaar en weduwnaar, die in 1720 met Margaret Douglas in het huwelijk trad. Smith senior overleed nog vóór de geboorte van zijn zoon.[1] Hoewel de exacte datum van Smiths geboorte niet bekend is, werd zijn doop op 5 juni 1723 geregistreerd in Kirkcaldy.[2] Hoewel er weinig gebeurtenissen uit de vroege jeugd van Smith bekend zijn, schrijft de Schotse journalist en biograaf van Smith John Rae, dat Smith op vierjarige leeftijd door zigeuners werd ontvoerd en pas werd teruggevonden nadat buurtgenoten eropuit waren gegaan om hem te zoeken. In zijn Life of Adam Smith schrijft Rae: "In zijn vierde jaar, terwijl hij op bezoek was in het huis van zijn grootvader in Strathendry, aan de oevers van de rivier de Leven, werd [Smith] door een passerende groep zigeuners ontvoerd. Een tijd lang kon hij niet worden gevonden. Maar op dit moment kwam er een gentleman langs die een paar mijl verder langs de weg een zigeunervrouw had ontmoet met een kind dat erbarmelijk huilde. Onmiddellijk werden er verkenners in die richting gestuurd en zij kwamen de vrouw tegen in het Lesliebos. Zodra ze hen zag zette zij het kind op de grond en ontsnapte zij. Het kind werd teruggebracht naar zijn moeder; [Smith] zou naar ik vrees een slechte zigeuner zijn geweest".[3] Smith had een sterke band met zijn moeder, die hem waarschijnlijk aanmoedigde zijn wetenschappelijke ambities na te jagen.[4] Hij bezocht de Burgh School van Kirkcaldy, door Rae gekarakteriseerd als "in die periode (van 1729 tot 1737) een van de beste middelbare scholen van Schotland".[3] Smith studeerde er Latijn, wiskunde, geschiedenis en schrijven.[4]

Studiejaren

In 1736, hij was toen veertien, begon Smith zijn studies aan de Universiteit van Glasgow. Onder leiding van Francis Hutcheson studeerde hij moraalfilosofie. Hier ontwikkelde Smith zijn passie voor vrijheid, de rede, en vrije meningsuiting. In 1740 werd Smith bekroond met de Snell-exhibition, een beurs voor Balliol College, een onderdeel van de Universiteit van Oxford.

Smith vond het onderwijs in Glasgow veruit superieur aan dat op Oxford, dat hij intellectueel verstikkend vond.[5] In Boek V, hoofdstuk II van de The Wealth of Nations, schreef Smith: "Aan de Universiteit van Oxford heeft het grootste deel van de professoren al vele jaren zelfs niet de schijn opgehouden om les te geven". In Boek V van de The Wealth of Nations becommentarieert Smith de lage kwaliteit van het onderwijs en de magere intellectuele activiteit op de Engelse- in vergelijking met de Schotse universiteiten. Hij wijt dit zowel aan de omvangrijke schenkingen aan de colleges in Oxford en Cambridge, waardoor de inkomsten van de hoogleraren er niet afhankelijk waren van hun vermogen om studenten aan te trekken, alsmede aan het feit dat intellectuelen ("men of letters") een nog comfortabeler leven konden leiden dan predikanten van de Anglicaanse Kerk.

Wanneer Smith niet op eigen gelegenheid studeerde, was zijn tijd in Oxford volgens zijn brieven niet gelukkig. Tegen het einde van zijn tijd in Oxford ontwikkelde Smith een tic ("shaking fits"), waarschijnlijk het symptoom van een zenuwinzinking. Hij verliet de universiteit van Oxford in 1746, nog voor zijn beurs daadwerkelijk afliep.

Hoogleraarschap

In 1748 begon Smith te doceren aan de Universiteit van Edinburgh. In 1751 werd hij benoemd tot hoogleraar in de logica aan de Universiteit van Glasgow; deze functie werd in 1752 voortgezet op het gebied van de moraalfilosofie. In Glasgow werd Smith een lokale beroemdheid, zowel om zijn intellectuele prestaties als om zijn excentrieke persoonlijkheid: na de publicatie van zijn Theory of Moral Sentiments prijkte zijn buste in de etalages van lokale boekhandels. Ook internationaal strekte zijn reputatie ver: studenten togen vanuit Rusland naar Glasgow om bij Smith college te volgen.[6]

Tutor van Henry Scott - 1763-1766

Aan het eind van 1763 kreeg Smith een aanbod van Charles Townshend - die bij Smith was geïntroduceerd door David Hume - om diens stiefzoon, Henry Scott, de jonge hertog van Buccleuch te onderwijzen. Smith nam vervolgens ontslag als hoogleraar om de positie in te nemen. Hij probeerde vervolgens de lesgelden die hij van zijn studenten had ontvangen te restitueren, omdat hij midden in het semester ontslag had genomen, maar zijn studenten weigerden dit.[6]

Met de jonge hertog begon Smith aan een grand tour door Frankrijk, waar hij Voltaire en Quesnay ontmoette. Ook begon hij aan het schrijven van een boek over economie, een onderwerp waarover hij al eerder college had gegeven; dit zou The Wealth of Nations worden.[6]

The Wealth of Nations - 1766-1776

 
Inquiry into the nature and causes of the wealth of nations, editie uit 1922

Toen de jongere broer van Henry Scott in 1766 in Parijs overleed, liepen Smiths werkzaamheden als tutor kort daarna ten einde. Smith keerde nog hetzelfde jaar terug naar huis in Kirkcaldy, waar hij zich het grootste deel van de komende tien jaar aan het schrijven van zijn magnum opus wijdde.[7] Daar raakte hij bevriend met Hendrik Moyes, een talentvolle jonge blinde man. Behalve dat hij Moyes zelf onderwees, verzekerde Smith zich van de steun van David Hume en Thomas Reid voor de opleiding van de jonge man.[8] In mei 1773 werd Smith tot Fellow van de Royal Society of London verkozen[9] en in 1775 werd hij tot lid van de Literaire Club verkozen.[10] The Wealth of Nations werd in 1776 gepubliceerd en was een ogenblikkelijk succes, de eerste editie was in slechts zes maanden uitverkocht,[11] wat voor die tijd heel snel was.

Latere jaren - na 1776

In 1778 werd Smith benoemd als commissioner van de douane in Schotland. Smith, die altijd vrijgezel bleef, trok in bij zijn moeder in Panmure House, waar hij overleed.

Filosofisch werk

In 1759 verscheen zijn The Theory of Moral Sentiments, waarin hij zijn ethiek uiteenzet. Het werk kan gezien worden als de voorbereiding op de The Wealth of Nations. Waar in The Wealth of Nations de meest rechtvaardige samenleving het resultaat is van burgers die op verstandige wijze hun eigen belang nastreven, blijkt uit Theory of Moral Sentiments dat dat eigen belang wel gezien moet worden in het kader van de verantwoordelijkheden van die burger. Met andere woorden, het eigenbelang van de kapitalistische samenleving is volgens Smith niet gebaseerd op egoïsme, maar op zorg voor anderen, vanuit een goed begrip van de eigen positie.

Economisch werk

Zijn belangrijkste werk, An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (een onderzoek naar de aard en oorzaken van de rijkdom der naties; meestal kortweg aangeduid als The Wealth of Nations - 1776), droeg hij op aan de Amsterdamse bankier Henry Hope. In The Wealth of Nations legde Smith de basis voor het economisch liberalisme, dat snel en gemakkelijk ingang vond in de net onafhankelijk verklaarde Verenigde Staten en in het Verenigd Koninkrijk, door de economische crisis die veroorzaakt werd door de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Uiteindelijk zou deze publicatie de doodsteek betekenen voor het mercantilisme, dat eeuwen de economie in Europa beheerste.

Mercantalisme

  Zie Mercantilisme voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
 
Standbeeld van Adam Smith in Edinburgh

De meeste Europese economen die tussen 1500 en 1750 schreven, worden tegenwoordig algemeen beschouwd als mercantilisten; deze term werd aanvankelijk alleen gebruikt door critici, zoals Mirabeau en Smith, maar historici bleken er snel bij te zijn. Oorspronkelijk was de standaard Engelse term "mercantile system". Het woord "mercantilisme" kwam in het begin van de 19e eeuw vanuit het Duits in het Engels.

Het grootste deel van wat gewoonlijk 'mercantilistische literatuur' wordt genoemd, verscheen in de jaren 1620 in Groot-Brittannië.[12] Smith zag de Engelse koopman Thomas Mun (1571-1641) als een belangrijke schepper van het handelssysteem, vooral in zijn postuum gepubliceerde Treasure by Foreign Trade (1664), die Smith als het archetype of manifest van de beweging beschouwde. Misschien wel het laatste grote handelswerk was James Steuart's Principles of Political Economy, gepubliceerd in 1767.[12]

Behalve Von Hornick waren er geen mercantilistische schrijvers die een overkoepelend plan voor de ideale economie presenteerden, zoals Adam Smith later zou doen voor de klassieke economie. Integendeel, elke handelsschrijver had de neiging zich te concentreren op een enkel gebied van de economie.[13] Pas later integreerden niet-mercantilistische geleerden deze 'diverse' ideeën in wat zij mercantilisme noemden. Sommige geleerden verwerpen dus het idee van mercantilisme volledig, met het argument dat het "een valse eenheid geeft". Smith zag het handelssysteem als een enorme samenzwering van fabrikanten en handelaren tegen consumenten, een standpunt dat sommige auteurs, met name Robert E. Ekelund en Robert D. Tollison, ertoe heeft gebracht het mercantilisme 'poltiek rentenierende samenleving' te noemen. Tot op zekere hoogte maakte de mercantiele doctrine zelf een algemene economische theorie onmogelijk..[14] Mercantilisten beschouwden het economische systeem als een nulsomspel, waarbij elke winst van de ene partij een verlies voor de andere betekende.[15] Dus elk systeem van beleid dat de ene groep ten goede kwam, zou per definitie de andere schaden, en er was geen mogelijkheid dat economie werd gebruikt om het gemenebest of het algemeen welzijn te maximaliseren.[16] De geschriften van mercantilisten werden over het algemeen ook gemaakt om bepaalde praktijken te rationaliseren in plaats van onderzoeken naar het beste beleid.[17]

Het mercantilistische binnenlands beleid was meer gefragmenteerd dan het handelsbeleid. Hoewel Adam Smith mercantilisme afschilderde als voorstander van strikte controles op de economie, waren veel mercantilisten het daar niet mee eens. De vroegmoderne tijd was er een van patenten en door de overheid opgelegde monopolies; sommige mercantilisten steunden deze, maar anderen erkenden de corruptie en inefficiëntie van dergelijke systemen. Veel mercantilisten realiseerden zich ook dat de onvermijdelijke gevolgen van quota en prijsplafonds zwarte markten waren. Een idee waar mercantilisten het algemeen over eens waren, was de noodzaak van economische onderdrukking van de werkende bevolking; arbeiders en boeren moesten leven aan de "randen van bestaan". Het doel was om de productie te maximaliseren, zonder zorg voor consumptie.

Onzichtbare hand

  Zie Onzichtbare hand voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Neoklassieke economen benadrukken de onzichtbare hand,[18] van Smith, een concept of dat in het midden van zijn werk wordt genoemd - Boek IV, Hoofdstuk II - en klassieke economen geloven dat Smith zijn programma voor het bevorderen van de "rijkdom van naties" in de eerste zinnen vermeldde, die kenmerken de groei van rijkdom en welvaart tot de arbeidsverdeling.

Smith gebruikte de term "de onzichtbare hand" in "History of Astronomy" "[19] verwijzend naar "de onzichtbare hand van Jupiter", en een keer in elk van zijn The Theory of Moral Sentiments [20] (1759) en The Wealth of Nations [21] (1776). Deze laatste uitspraak over "een onzichtbare hand" is op verschillende manieren geïnterpreteerd.

Zoals ieder individu daarom zoveel mogelijk inspant om zowel zijn kapitaal aan te wenden ter ondersteuning van de binnenlandse industrie, als om die industrie zo te sturen dat haar product van de grootste waarde kan zijn; ieder individu werkt zo nodig om de jaarlijkse inkomsten van de samenleving zo groot mogelijk te maken. Over het algemeen is hij inderdaad niet van plan om het algemeen belang te bevorderen, en hij weet ook niet in hoeverre hij het bevordert. Door de steun van de binnenlandse industrie te verkiezen boven die van de buitenlandse industrie, wil hij alleen zijn eigen veiligheid; en door die industrie zo te leiden dat haar opbrengst van de grootste waarde kan zijn, heeft hij alleen zijn eigen gewin, en hierin, zoals in veel andere gevallen, wordt hij geleid door een onzichtbare hand om een doel te bevorderen dat niet deel van zijn bedoeling. Het is ook niet altijd slechter voor de samenleving dat ze er geen deel van uitmaakte. Door zijn eigen belang na te streven bevordert hij vaak dat van de samenleving effectiever dan wanneer hij werkelijk van plan is het te bevorderen. Ik heb nooit veel goeds gezien van degenen die worden beïnvloed om te handelen voor het algemeen belang. Het is inderdaad een aanstellerij, die onder kooplieden niet veel voorkomt, en er zijn maar heel weinig woorden nodig om hen ervan af te brengen.

Smith's verklaring over de voordelen van "een onzichtbare hand" kan bedoeld zijn als antwoord [nodig citaat] Mandeville's bewering dat "privé ondeugden ... kunnen worden omgezet in openbare voordelen".[22] Het toont Smiths overtuiging dat wanneer een individu zijn eigenbelang nastreeft onder voorwaarden van rechtvaardigheid, hij onbedoeld het welzijn van de samenleving bevordert. Zelfingenomen concurrentie op de vrije markt, zo betoogde hij, zou de samenleving als geheel ten goede komen door de prijzen laag te houden, terwijl er toch een prikkel wordt ingebouwd voor een grote verscheidenheid aan goederen en diensten. Niettemin was hij op zijn hoede voor zakenlieden en waarschuwde hij voor hun "samenzwering tegen het publiek of in een ander trucje om de prijzen te verhogen".[23] Keer op keer waarschuwde Smith voor het heimelijke karakter van zakelijke belangen, die kliekjes of monopolies kunnen vormen, waarbij de hoogste prijs wordt vastgesteld "die uit de kopers kan worden geperst".[24] Smith waarschuwde ook dat een door het bedrijfsleven gedomineerd politiek systeem een samenzwering van bedrijven en industrie tegen consumenten mogelijk zou maken, waarbij het eerste plan de politiek en wetgeving zou beïnvloeden. Smith stelt dat het belang van fabrikanten en handelaren "in een bepaalde tak van handel of fabricage, altijd in sommige opzichten verschilt van, en zelfs tegengesteld is aan, die van het publiek ... Het voorstel van een nieuwe wet of regulering van de handel die komt uit deze volgorde, er moet altijd met grote omzichtigheid naar worden geluisterd, en mag pas worden aangenomen na lang en zorgvuldig te zijn onderzocht, niet alleen met de meest grondige, maar met de meest achterdochtige oplettendheid.[24] Dus Smith's bezorgdheid lijkt te zijn wanneer bedrijven speciale bescherming of privileges krijgen van de overheid; daarentegen geloofde hij, bij gebrek aan dergelijke speciale politieke gunsten, dat zakelijke activiteiten over het algemeen gunstig waren voor de hele samenleving:

Het is de grote vermenigvuldiging van de productie van alle verschillende ambachten, als gevolg van de arbeidsdeling, die in een goed bestuurde samenleving de universele weelde veroorzaakt die zich uitstrekt tot de laagste rangen van het volk. Elke arbeider heeft een grote hoeveelheid van zijn eigen werk aan te bieden dan waar hij zelf gelegenheid voor heeft; en elke andere arbeider bevindt zich precies in dezelfde situatie, hij is in staat een grote hoeveelheid van zijn eigen goederen te ruilen voor een grote hoeveelheid, of, wat op hetzelfde neerkomt, voor de prijs van een grote hoeveelheid van de hen. Hij voorziet hun overvloedig van datgene waartoe zij aanleiding hebben, en zij ontvangen hem even breed met datgene waarvoor hij gelegenheid heeft, en een algemene overvloed verspreidt zich door alle verschillende gelederen van de samenleving. (The Wealth of Nations, I.i.10)

Referenties

Voetnoten

  1. Bussing-Burks, (2003), blz 38-39
  2. Buchan 2006, blz 12
  3. a b .Rae 1895, blz 5
  4. a b Bussing-Burks 2003, blz 39
  5. Bussing-Burks (2003), blz. 41
  6. a b c Heilbroner, hoofdstuk 2.
  7. Buchan, 2006, blz. 90
  8. Dr. James Currie aan Thomas Creevey, 24 februari 1793, Liverpool RO, Currie MS 920 CUR
  9. Buchan 2006 blz 89
  10. eerste bezoek aan Londen. Bibliotheek Economie en Liberty. Gearchiveerd op 30 augustus 2017.
  11. Buchholz 1999 blz 19.
  12. a b Magnusson (2003). ', pp. 46.Kan Sjabloon:Citeer boek niet gebruiken, vanwege ontbrekende parameter titel..
  13. Colander, Landreth (2002). ', pp. 44.Kan Sjabloon:Citeer boek niet gebruiken, vanwege ontbrekende parameter titel..
  14. Tollison, Ekelund. '.Kan Sjabloon:Citeer boek niet gebruiken, vanwege ontbrekende parameter titel..
  15. Tollison, Ekelund (1981). ', pp. 9.Kan Sjabloon:Citeer boek niet gebruiken, vanwege ontbrekende parameter titel..
  16. Colander, Landreth. '.Kan Sjabloon:Citeer boek niet gebruiken, vanwege ontbrekende parameter titel..
  17. Landes (1997). ', pp. 31.Kan Sjabloon:Citeer boek niet gebruiken, vanwege ontbrekende parameter titel..
  18. Smith, A., 1976, The Wealth of Nations edited by R. H. Campbell and A. S. Skinner, The Glasgow edition of the Works and Correspondence of Adam Smith, vol. 2a, p. 456.
  19. Smith, A., 1980, The Glasgow edition of the Works and Correspondence of Adam Smith, vol. 3, p. 49, edited by W. P. D. Wightman and J. C. Bryce, Oxford: Clarendon Press.
  20. Smith, A., 1976, The Glasgow edition of the Works and Correspondence of Adam Smith, vol. 1, pp. 184–185, edited by D. D. Raphael and A. L. Macfie, Oxford: Clarendon Press.
  21. Smith, A., 1976, The Glasgow edition of the Works and Correspondence of Adam Smith, vol. 2a, p. 456, edited by R. H. Cambell and A. S. Skinner, Oxford: Clarendon Press.
  22. Mandeville, B., 1724, The Fable of the Bees, London: Tonson.
  23. Smith, A., 1976, The Glasgow edition, vol. 2a, pp. 145, 158.
  24. a b Gopnik, Adam (10 October 2010). Market Man. Gearchiveerd op 5 March 2011. The New Yorker  (18 October 2010): 82
Zie de categorie Adam Smith (philosopher) van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
Wikiquote heeft een of meer citaten van of over Adam Smith.
Werken van of over dit onderwerp zijn te vinden op de pagina Adam Smith op de Engelstalige Wikisource.