Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
 
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 7:
B = stamper, C = helmhokjes, D= onderste kelkkafje<BR> E = bovenste kelkkafje, F= bovenste kroonkafje (palea)<BR> al dan niet met korte naald, G = onderste kroonkafje<BR> (Lemma) met grotere naald, H = stamper en overige <br> bloemdelen in niet uit eengevouwen staat</SMALL>
|}
Centraal en kenmerkend onderdeel van de bloeiwijze van [[gras]]sen zijn de aartjes. Een aartje kan één of meer bloemen hebben. De aartjes staan op een [[aar (bloeiwijze)|aar]] gerangschikt.
 
De onderste twee blaadjes van een aartje heten de kelkkafjes. Die kunnen een aartje helemaal omsluiten. Wanneer de de kelkkafjes het aartje niet omsluiten, staan de achtereenvolgende blaadjes van het aartje dakpansgewijs. Het volgende schubje aan de as van het aartje is het lemma. Het lemma heeft bezit enig stevigheid, ondanks dat het heel dun is. Aan de top van het lemma treedt bij veel grassen een lange naald uit. Deze naald is de doorlopende middennerf van het lemma. Het volgende type blaadje is het het palea, dat vaak vliezig en slap is. Daarna komen de eigenlijk bloemonderdelen: lodiculea, meeldraden en de stamper. De lodiculea zijn kleine schubjes die bij het begin van de bloei gaan zwellen en zo lemma en palea uit elkaar duwen. Hierdoor krijgen de de meeldraden en de stamper ruimte om zich uiteen te gaan vouwen.