Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Orange2000 (overleg | bijdragen)
Orange2000 (overleg | bijdragen)
Regel 374:
===Het Nederlands-Indische leger in de periode na 1930 tot mei 1940===
Volgens de ''Defensiegrondslagen 1927'' was het doel van de [[landmacht (algemeen)|weermacht]] in Nederlands-Indië (a) handhaving van het Nederlandse gezag in de Archipel tegen onrust of verzet binnen de grenzen, verzekering van rust en orde en (b) de vervulling van de militaire plicht als lid van de volkengemeenschap tegenover andere volkeren. De onder (a) omschreven taak moest in hoofdzaak door het leger worden vervuld, dat daartoe berekend en uitgerust diende te zijn; de taak, omschreven onder (b), beperkte zich tot handhaving van een strikte [[neutraal land|neutraliteit]] in conflicten tussen andere [[mogendheid|mogendheden]]. Bij de vaststelling van de organisatie van de weermacht werd ervan uitgegaan, dat de neutraliteitshandhaving op Java werd vervuld door het leger met steun van de [[vloot]]; in de gewesten buiten Java door de vloot, die daarbij op kwetsbare punten door het leger werd gesteund. De sterkte van het leger aan infanterie, daaronder begrepen de Europese [[militie]], werd bepaald door hetgeen nodig was voor het vervullen van de hierboven beschreven taken. Voor zover de infanterie op Java was gelegerd, werd zij georganiseerd, bewapend alsmede versterkt met hulpwapens en diensten voor de neutraliteitshandhaving (met steun van de vloot) op Java en wel in het bijzonder voor de verdediging van [[Soerabaja]] te land tegen landingsdivisies van kruiser-eskaders, die in de Archipel konden worden verwacht en de bescherming van de haven van [[Tanjung Priok (onderdistrict)|Tandjong Priok]] tegen een actie van enkele schepen, die zich meester zouden willen maken van die haven voor eigen gebruik. Als bijzonder kwetsbare punten in de gewesten buiten Java werden de plaatsen van opslag en verwerking van zware [[stookolie]] te [[Tarakan]] en [[Balikpapan]] beschouwd. Ter bescherming van deze plaatsen werd gebruikgemaakt van de in die plaatsen aanwezige personen, die ingedeeld waren bij de Europese militie, een troepenmacht van voldoende sterkte zou dan met ernstig verzet moeten waarborgen tegen gewelddadige pogingen, die met beperkte middelen eventueel zouden worden ondernomen, om zich van die voorraden meester te maken; indien de macht daartoe dwong, kon men dan de tijdige vernietiging van die voorraden verzekeren. Als Nederlands-Indië ondanks serieuze pogingen buiten de oorlog te blijven toch daarin betrokken zou worden dan zou de aanwezige weermacht met de aanwezige middelen zich zo goed mogelijk tegen bezetting van het Nederlandse gebied verzetten, in afwachting van steun, die verleend zou worden. De taak van het Indische leger was aldus vastgelegd en de organisatie om genoemd programma uit te voeren kon worden opgezet. De inmiddels ingetreden [[Grote Depressie|depressie]] had tot gevolg dat er drastisch op de uitgaven van het land werd bezuinigd, wat de opbouw van het Indische leger nadelig beïnvloedde.
[[File:De Stadswacht waakt Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger Royal Netherlands East Indies Army 1941.jpg|thumb|De Stadswacht waakt (1941)]]
[[Bestand:COLLECTIE TROPENMUSEUM Reserve-officieren van het KNIL maken zich in Batavia op voor een trainingsmars TMnr 60030924.jpg|thumb|Reserve-officieren maken zich op voor een trainingsmars]]
Er werd nu besloten tot een versterking van de defensie in de Buitengewesten door een uitbreiding van het [[Luchtmacht|luchtwapen]], de aanleg van [[vliegveld]]en aldaar en verder een zo krachtig mogelijke verdediging van de belangrijke punten Balikpapan en Tarakan en uitbreiding van die punten tot [[Samarinda]] en [[Ambon (stad)|Ambon]]. Verder werd besloten tot een versteviging van de bestaande legerorganisatie, aanvulling van de leemten daarin en verdere gebruikmaking van de mogelijkheden van de dan voortschrijdende techniek. De maatregelen op organisatorisch gebied omvatten onder meer verhoging van de gevechtskracht van de [[Militaire Luchtvaart van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger|luchtvaartafdeling]], door de aanschaf van moderne [[bommenwerper]]s met een groot [[actieradius|actie-radius]], een betere bescherming van enkele gebiedsdelen buiten Java, de uitbreiding van het instituut van buiten het staande corpsen, onder meer door de oprichting van een corps Prajoda op [[Bali (eiland)|Bali]], uitbreiding van luchtafweermiddelen, uitbreiding van de organisatie op en buiten Java van reserve-corpsen van oud-militairen en aanschaffing van vechtswapens, voorlopig van één proefafdeling. Het personeelsvraagstuk werd opgelost door het instellen van verschillende soorten dienstverband. In deze zogenaamde ''overgangsperiode'' heerstte veel onrust bij de troepen; zo moesten door de inzet van nieuwe wapens bestaande onderdelen worden omgezet in nieuw te vormen onderdelen, bijvoorbeeld [[tirailleur]]-compagnieën in [[mitrailleur]] compagnieën of moesten er kernen worden gevormd, waaruit de nieuwe organisaties moesten worden opgebouwd. Voortdurend moest personeel in opleiding of in heropleiding worden genomen voor de nieuwe wapens (zoals [[Pantserafweerkanon|pantserafweer]], [[luchtafweer]] en vechtwapens). Ook het materieelprobleem bracht grote moeilijkheden met zich mee. De politieke spanningen namen meer en meer toe, de verschillende rijken waren sterk aan het bewapenen en het aantal [[Defensie-industrie|wapenleveranciers]] was beperkt. Het oplossen van de personele en materiële vraagstukken ging aldus met zeer grote moeilijkheden gepaard, die nog toenamen, toen in mei 1940, ten gevolge van de [[Duitse aanval op Nederland in 1940|overmeestering]] van het [[moederland]], vele bronnen Indië ontvielen. In mei 1940 bedroeg de legersterkte: beroepsmilitairen: 1.345 officieren en 37.583 onderofficieren en manschappen, 1.783 reserveofficieren, 13.263 militieplichtigen (onderofficieren en manschappen), 17.596 landstormplichtigen (onderofficieren en manschappen), inheemse corpsen: 74 officieren en 4.501 onderofficieren en manschappen; in totaal dus 3.202 officieren en 72.943 onderofficieren en manschappen.