Binnenlandse Veiligheidsdienst: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 158:
In 1957 wist BVD-agent Peter Boevé het vertrouwen te winnen van de leiding van de CPN-jongerenorganisatie [[ANJV]] en reisde daarvoor naar het [[Wereldjeugdfestival]] in Moskou en in 1959 ook naar Peking voor de viering van het tienjarig bestaan van de [[Volksrepubliek China]], dat door de BVD als een steeds groter gevaar werd gezien. Na afloop van deze reizen bracht Boevé uitgebreid verslag uit aan de BVD.
[[Bestand:Nixon and Zhou toast.jpg|thumb|Zhou Enlai met Richard Nixon in 1972]]
Onder de naam ''Operatie Mongool'' wist Boevé (extern onder de schuilnaam Chris Petersen en intern onder de codenaam Sipier)<ref>Abels, Spionkoppen, p. 68.</ref> via het heimelijk door de BVD opgezette blad ''Kameraden'' (later ''De Kommunist'') het vertrouwen van de Chinese ambassade te winnen. Vervolgens richtte hij in [[1970]] de [[Marxistisch-Leninistische Partij Nederland]] (MLPN) op, een pseudomaoïstische partij waarvan de leiding geheel bestond uit BVD'ers. De bedoeling hiervan was de aanhang van de maoïsten in Nederland te peilen en de financiële steun van China voor de Europese maoïstische partijen af te romen. Vanaf 1966 was Boevé ook een graag geziene gast in het [[Albanië]] van dictator Enver Hoxha, dat als enige Europese land op de hand van China was.
 
In 1968 reisde Peter Boevé opnieuw naar China, waar hij de hand van [[Mao Zedong]] schudde en contact aanknoopte met premier [[Zhou Enlai]], aan wie hij liet blijken dat de Verenigde Staten wel interesse hadden in een betere verhouding met China (waarbij de Chinesen geen idee hadden dat Boevé een agent van de BVD was). Mogelijk droeg dit bij aan het bezoek dat president Nixon in 1972 aan China bracht, maar in elk geval leverde de informatie van Boevé de BVD veel aanzien op bij buitenlandse partners. In 1988 werd operatie Mongool beëindigd en werd Boevé voor het eerst ontvangen op het hoofdkantoor van de BVD, vanwaaruit hij al die jaren was aangestuurd.<ref>Vos e.a., De geheime dienst, p.102-125.</ref>