Scheppingsverhaal (Genesis): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
→‎Literair-historische context: afbeelding toegevoegd
Labels: Bewerking via mobiel Bewerking via mobiele app Bewerking via Android-app
Labels: Bewerking via mobiel Bewerking via mobiele app Bewerking via Android-app
Regel 32:
 
==== Literair-historische context ====
[[Bestand:Bm-epic-g.jpg|thumb|[[Cuneiform]] tablet met de Atra-Hasis Epic. [[British Museum]]]]
Het scheppingsverhaal in Genesis 1 is onderdeel van de [[Priestercodex]] en ontstond in de tijd van net na de [[Babylonische ballingschap]], vermoedelijk mede ingegeven door culturele invloeden van de [[Mesopotamië|Mesopotamische]] scheppingstradities. In tegenstelling met die tradities stelt Genesis 1 dat de door Gods performatieve woord geschapen wereld "zeer goed" was,<ref>Genesis 1:31</ref> niet meer de ''tohu-wa-bohu'' van het begin,<ref>Genesis 1:2</ref> maar een goedgeordende kosmos, waarin dag en nacht<ref>Genesis 1:3-5</ref> en de sterren<ref>Genesis 1:14-17</ref> de tijd ordenen en lucht, water en aarde de leefwerelden voor de lucht-, water- en landdieren en ook de mens beschikbaar stelden.
 
Regel 49 ⟶ 48:
 
==== Literair-historische context ====
[[Bestand:Bm-epic-g.jpg|thumb|[[Cuneiform]]Genesis tablet2 heeft parallellen met deeen Mesopotamische mythe, het Atra-Hasis Epic-epos. [[British Museum]]]]
In het oudere scheppingsverhaal (Genesis 2-3) verwerkte de [[Jahwist]] de "Jeruzalemse paradijsoverlevering" uit de koningstijd. In dit verhaal maakte [[JHWH]] de eerste mens [[Adam]] (אָדָם ''’ādām'', "mens(heid)") uit aarde-achtige materie en bracht deze door het inblazen van levensadem tot leven.<ref name="Genesis 2:7">Genesis 2:7</ref> De fysisch aarde-achtige samenstelling van de mens kenmerkt de mens vanaf het begin als sterfelijk,<ref>Vergelijk [[Gilgamesj-epos]] Tf. 10 II 10-14; V 21f = TUAT III, 721.725</ref> ook al ontvouwt de oude paradijsoverlevering zelf het thema sterfelijkheid niet als [[antropologie|antropologisch]] thema. Het verbindende element ligt in de roodbruine huidskleur van de mens. Genesis 2:7 en 3:19 lijken een verband te leggen met ''’ădāmāh'' ("aarde", "aardbodem") (vergelijk het Akkadische ''adamātu'', "donkere, rode aarde") en kenmerken de mens daarmee als "aardling".