Romeinse religie: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
lf
Regel 7:
== Wezen ==
=== Het ''numen'' ===
In de polytheïstische Romeinse religie met haar [[fenomenologie|fenomenologische]] beschouwing van de natuur en haar streven om de ''[[pax deorum]]'' (de goddelijke voorgewende vreedzame orde) te bewaren, ontbrak oorspronkelijk –&nbsp;anders dan in de [[oud-Griekse godsdienst]], waarvan ze zeer verschilde –&nbsp;een [[antropomorfisme|antropomorf]] [[pantheon (religie)|pantheon]], waarbij de goden en godinnen als wezens met menselijke trekken werden ervaren. De onnoembare, in eigenlijke zin „gevreesde“, goden en godinnen van Rome bleven daardoor schimmig. Hierdoor beschikten de Romeinen niet over een oorspronkelijke, of slechts zwak ontwikkelde, eigen [[Romeinse mythologie]]. Toch hadden de Romeinen wel degelijk een persoonlijk begrip van hun goden en godinnen, en beschouwden hen als individuen met een eigen wil, maar vaak trad, achter de goddelijke wilshandeling, de godheid als dusdanig terug. Voor het wezen van de Romeinse religie stond het zakelijke krachtsbegrip ''[[numen]]'' (mv. ''numina'') centraal, wat zoveel betekent als "goddelijke werken". Dit is sinds de 2e eeuw v.Chr. geboekstaafd. De goddelijke, respectievelijk numineuze, wil kon zich in alle levende wezens uiten, net als in natuurlijke en maatschappelijke voorvallen en handelingen, zodat de Romeinse wereld door een veelvoud aan abstracte ''numina'', hoofdzakelijk begrippen van Romeinse waarden: ''[[aequitas]]'' ("eerlijkheid"), ''[[Concordia (Romeinse religie)|concordia]]'' ("eendracht"), ''[[gravitas]]'' ("serieusheid"), ''[[honor (Romeinse religie)|honor]]'' ("eer"), ''[[Libertas (god)|libertas]]'' ("vrijheid"), ''[[mens]]'' ("geest"), ''[[pietas]]'' ("plichtsbesef"), ''[[salus]]'' ("heil"), ''[[sobrietas (deugd)|sobrietas]]'' ("soberheid"), ''[[spes]]'' ("hoop") en ''[[virtus]]'' ("moed") als functiegoden werd beheerst, die de mensen cultisch en sociaal-rechterlijk in acht namen. De ontwikkelingen die de religie gedurende de periode van haar bestaan doormaakte, veranderden in wezen niet de significante Romeinse, onpersoonlijke visie op het [[transcendentie (religie)|transcendente]] en de innerlijke instelling van de Romeinen tegenover hun ''religio''. Zelfs na de diepgaande [[monotheïsme|monotheïstische]] transformaties van de [[late oudheid]] kon in het begrip ''numen'', de goddelijke werking voor de goddelijke gestalte, verder op de voorgrond blijven<ref>[[Ammianus Marcellinus]], ''Res Gestae'' XIX 1.4: „verum caeleste numen […] adegerat in immensum se extollentem credentemque, quod viso statim obsessi omnes metu exanimati supplices venirent in preces.“ <span style="color:#8B5742">(„Kennelijk had een goddelijke macht […] hem tot zo’n waanzinnige hoogmoed gedreven, dat hij dacht dat de belegerden, alleen al bij zijn aanblik door vrees verlamd, om genade zouden smeken.“)</span> ([http://www.ammianus.info/Vertaling/boek_19.htm trad. {{Aut|A. Blom}}, 2002])</ref>.
 
=== De ''religio'' ===