Onmiddellijke aanhouding: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Brentjee (overleg | bijdragen)
kGeen bewerkingssamenvatting
Brentjee (overleg | bijdragen)
Regel 15:
De verdachte moet veroordeeld zijn tot een effectieve hoofdgevangenisstraf van drie jaar of tot een zwaardere straf. "Effectief" wil zeggen dat de straf niet met [[Voorwaardelijke straf|uitstel]] is opgelegd. Een veroordeling tot een gevangenisstraf van 36 maanden laat de onmiddellijke aanhouding niet toe omdat dit juridisch een minder zware straf is dan een gevangenisstraf van drie jaar. Volgens het [[Strafwetboek (België)|Strafwetboek]] is de duur van een maand gevangenisstraf namelijk 30 dagen; bijgevolg is de duur van een gevangenisstraf van 36 maanden dus 1.080 dagen, terwijl drie jaren in totaal 1.095 dagen tellen. Bij [[Terrorisme|terroristische misdrijven]] of [[Zedendelict|zedenmisdrijven]] moet de verdachte echter maar veroordeeld zijn tot een effectieve hoofdgevangenisstraf van een jaar of tot een zwaardere straf, opdat de onmiddellijke aanhouding toegelaten is. Hier geldt eveneens het principe dat een gevangenisstraf van 12 maanden een minder zware straf is dan een gevangenisstraf van een jaar; bij een veroordeling tot een gevangenisstraf van 12 maanden is de onmiddellijke aanhouding dus niet toegelaten.<ref>{{Citeer web|url=https://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/1867/06/08/1867060850/justel#Art.25|titel=Artikel 25, laatste alinea van het Strafwetboek|bezochtdatum=29 december 2019|auteur=|achternaam=|voornaam=|datum=|uitgever=[[Belgisch Staatsblad]]|taal=}}</ref>
 
Tot voor 2018 gold nog dat bij alle veroordelingen tot een effectieve hoofdgevangenisstraf van een jaar of tot een zwaardere straf de onmiddellijke aanhouding kon bevolen worden. Door een [[Wetsontwerp (België)|wetsontwerp]] van toenmalig minister van Justitie [[Koen Geens]] ([[Christen-Democratisch en Vlaams|CD&V]]), dat op 14 december 2017 door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd aangenomen, werd de drempel verhoogd tot drie jaar. De wijziging trad in werking op 21 januari 2018. De reden voor de wijziging was dat de onmiddellijke aanhouding vaak werd uitgesproken bij verdachten die verstek lieten gaan, maar die na het aantekenen van [[Verzet (procesrecht)|verzet]] meestal een straf lager dan een jaar gevangenisstraf kregen. Bovendien werden gevangenisstraffen van minder dan drie jaar vaak buiten de gevangenis uitgevoerd in de vorm van bijvoorbeeld [[Elektronisch huisarrest|elektronisch toezicht]]. De toepassing van de onmiddellijke aanhouding op deze veroordeelden zou daarom weinig zin hebben.<ref>{{Citeer web|url=https://www.dekamer.be/kvvcr/showpage.cfm?section=/flwb&language=nl&cfm=/site/wwwcfm/flwb/flwbn.cfm?lang=N&legislat=54&dossierID=2731|titel=Parlementair Document 54K2731|bezochtdatum=29 december 2019|auteur=[[Koen Geens]]|achternaam=|voornaam=|datum=23 oktober 2017|uitgever=[[Kamer van volksvertegenwoordigers]]|taal=}}</ref><ref>{{Citeer web|url=https://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/2017/12/21/2017032186/justel#Art.7|titel=Artikel 7 van de wet van 21 december 2017 tot wijziging [(...]) van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis voor wat de onmiddellijke aanhouding betreft|bezochtdatum=29 december 2019|auteur=|achternaam=|voornaam=|datum=11 januari 2018|uitgever=[[Belgisch Staatsblad]]|taal=}}</ref>
 
Het [[Hof van Cassatie (België)|Hof van Cassatie]] heeft geoordeeld dat wanneer het gedeelte van de gevangenisstraf dat de veroordeelde moet ondergaan, één jaar bedraagt of te boven gaat, dat de toekenning van een uitstel voor een ander gedeelte van die straf de onmiddellijke aanhouding van de veroordeelde niet in de weg staat.<ref>[https://cass.justitie.belgium.be/cass/ac/2000-07.pdf Cass. 27 september 2000, AR P.00.1351.F], ''Arresten van het Hof van Cassatie'' 2000, nr. 498, pp. 1442–1443.</ref>