Wonderen van Jezus: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
→‎Achtergrond: andere indeling en toevoeging
Regel 25:
Ook in het antieke Jodendom was geloof in wonderen normaal. Het kunnen verrichten van wonderen leidde echter niet tot een verhoogde status, zoals (de) Messias of Zoon van God.<ref name = Sanders>E.P. Sanders (1993): ''The historical figure of Jesus'', hoofdstuk 10 ''Miracles'', pag. 132-168</ref> [[Flavius Josephus]] beweerde dat de Joden de wijsheid van [[Salomo]] hadden geërfd en hen in staat stelde tot genezingen en exorcisme.<ref>Flavius Josephus: ''[[Oude geschiedenis van de Joden]]'', 8.46-49</ref> Het geloof dat deze twee zaken samenhingen, was algemeen: ziekte werd veroorzaakt door boze geesten (demonen), dus als die werden uitgeworpen, leidde dat tot genezing.<ref>Morton Smith (1978): ''Jezus the Magicioan'', pag. 9</ref>
 
In de [[Hebreeuwse Bijbel]] worden diverse wonderen genoemd die [[Mozes]] verrichtte en wordt verteld dat de profeten [[Elia (profeet)|Elia]] en [[Elisa (profeet)|Elisa]] mensen van [[lepra]] (melaatsheid, in [[Nieuwe Bijbelvertaling]]: huidvraat) hadhadden genezen en doden hadhadden opgewekt, net als [[Elia (profeet)|Elia]].<ref>1 Koningen 17:17-24; 2 Koningen 4:32-37; 13:21</ref>
 
De [[rabbijnse literatuur]] vermeldt vier wonderdoeners uit de periode van de [[Tweede Tempel]], van wie er twee uit Galilea kwamen. Beiden waren arm. Abba Hilkia bad om regen in een tijd van droogte. Rabbi Hanina ben Dosam leefde een generatie na Jezus (stierf circa 65). Men hoorde over hem een hemelse stem. Het vermogen wonderen te doen, werd toegeschreven aan de bijzondere relatie die deze mannen met God hadden.<ref>David Flusser, The Sage from Galilee; Eerdmans 1997, 2007, bladzijde 97.</ref>
 
===Vroege christendom===