Atletiekbaan: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
TvB (overleg | bijdragen)
"Onderaan dit artikel wordt de baan voor indooratletiek behandeld." (Verduidelijking dat het niet over 'onderaan de baan/piste' gaat)
Labels: Bewerking via mobiel Bewerking via mobiele website
Regel 117:
 
===De bochten===
Op een baan van 200 meter zijn de bochten veel scherper dan op een buitenbaan. Om het lopen van zo'n bochtbkutocht minder lastig te maken, kunnen de bochten onder een helling aangelegd worden. Er bestaan wel banen zonder verhoogde bochten, maar voor grote wedstrijden worden die niet gebruikt. De verhoging kan vast aangelegd zijn, of de bocht kan hydraulisch of pneumatisch op en neer bewogen worden: met de bocht verhoogd is het dan een echte baan voor indooratletiek, met de bocht vlak ontstaat een multifunctionele vloer die geschikt is voor heel veel sporten.<br />
De [[IAAF]] staat allerlei variatie toe voor de afmetingen van de rondbaan, maar doet wel de aanbeveling om de afmetingen van hun standaardbaan te gebruiken. De straal van de bocht mag halverwege de bocht tussen 15 en 19 meter bedragen, de aanbeveling is om 17.20 meter te kiezen. De breedte van de 4 of 6 banen mag van 0.90 tot 1.10 meter zijn (de sprintbanen hebben de normale breedte van 1.22 meter). De helling in de bocht moet tussen 10° en 15° bedragen. Er wordt aanbevolen om de steilere hoeken alleen bij banen met een scherpe bocht te gebruiken. De aanbeveling luidt: bij een straal van de bocht van 15 meter een helling van 15°, bij 15.50 meter 13°, bij 16.50 meter 11.5°, bij de standaardbaan met een straal van 17.20 meter een helling van 10°, en deze 10° geldt ook voor alle banen met een ruimere bocht dan standaard. De hoek moet voor alle banen steeds hetzelfde zijn. Iets wiskundiger geformuleerd: van een punt op de buitenrand van de bocht moet een lijn richting het middelpunt van de bocht in een rechte lijn naar nul gaan op de binnenrand van de baan.<br />
De rondbaan van de standaardbaan bestaat uit een vlak deel van 35.688 meter, een opgaand deel, een deel waar de hoogte niet verandert, en een deel waar je van hoog weer afdaalt tot het vlakke rechte eind. De stijgende en dalende delen hoeven niet gelijk van vorm te zijn, maar zijn het meestal wel. Op een standaardbaan zijn de stijgende en dalende delen in de binnenbaan elk 20.01 meter lang. Het deel van de bocht tussen stijging en daling bedraagt op de standaardbaan 79.54°, dat komt in de binnenste baan neer op 24,294 meter. <br />
De wiskundig beste vorm voor de stijging en daling is een [[Clothoïde|clothoïde]] kromme. Voor de praktijk zijn daar benaderingen van gemaakt, die de atleet het gevoel moeten geven van een geleidelijke overgang van vlak naar stijgend, dan een stukje met gelijk blijvende stijging, gevolgd door een gelijkmatige overgang van stijgend naar het op gelijke hoogte blijvende deel van de bocht. Hoe dan ook, in de bocht mag de stijging aan de buitenkant van de baan nooit meer dan 5% bedragen.