Een informant in de zaak tegen Mink K. had uit veiligheidsredenen met de Staat een [[overeenkomst]] gesloten waarin geheimhouding werd gegarandeerd. De Tweede Kamer verlangde echter informatie hierover waardoor de informant beroep tekende.
De [[Hoge Raad]] oordeelde dat het recht van het [[parlement]] op inlichtingen zo fundamenteel is, dat de minister slechts bij hoge uitzondering, en alleen met toereikende motivering, weigeren de Kamer in te lichten wegens strijdigheid met het belang van de Staat.