Tussentaal: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 20:
Tussentaal wordt onder meer gekenmerkt door een afwijkend gebruik van [[voornaamwoord]]en. Zo wordt in Oost-Vlaamse, Brabantse en Limburgse tussentaal de vorm '''gij''' (of '''ge''') gebruikt als persoonlijk voornaamwoord van de tweede persoon enkelvoud. Dit "gij" komt overeen met het [[Nederlands-Nederlands|Noord-Nederlandse]] "jij", terwijl de vormen "jou" en "jouw" in tussentaal als ''u'' en ''uw'' klinken. Bij het gebruik van "gij" hoort ook een eigen werkwoordsverbuiging met typische vormen als "gij zijt" en "gij waart". De meervoudsvorm '''gulder''' of '''gijle''' (afkomstig van gij lui), of een variant hiervan (zoals gelle), wordt ook gebruikt. De vervoeging hiervan is identiek aan de vervoeging bij "gij". De objectsvorm hiervan is '''ulder''' (of een variant hiervan, zoals ulle of under in het West-Vlaams).
 
Een opvallend kenmerk van de tussentaal zijn de '''stapelvormen'''. "Ben jij" wordt dan ''zijdegij'' en "hoe heet je" klinkt als ''oe noemde gij''. Het -de in deze voorbeelden komt voort uit de assimilatie van de werkwoordsuitgang -t met het persoonlijk voornaamwoord "gij": Middelnederlands "komt ghi" > (enclitisch) "komdi" > (tegenwoordig) "komde". Lang niet alle sprekers van tussentaal gebruiken deze stapelvorm, omdat voor veel dialectgevoelige Vlamingen de verdubbeling als fout wordt aangevoeld. Wanneer de '-de' gebruikt wordt, hoeft de gij niet meer vermeld te worden. 'Zijde' en 'zijdegij' worden dus naast elkaar gebruikt. Deze vorm heeft vaak een algemene betekenis. "Gade" kan dus zowel "jega gaatjij ?" (wat ook algemeen gebruikt kan worden) als "men gaat" betekenen. Ook de karakteristieke verdubbeling ''ekik'' (da kan ekik nieni verstaan) is voor veel tussentaalsprekerstussentaal sprekers uit den boze.
 
===Woordgeslacht===