Kwartaire ijstijd: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Zie ook: allemaal al gelinkt in artikel.
Regel 3:
 
==Onderverdeling van glacialen in het Kwartair==
In de nieuwste visies zijn er in de afgelopen 2.6 miljoen jaar tientallen cycli geweest van [[glaciaal (tijdvaktijdperk)|glacialen]] en [[interglaciaal|interglacialen]]. Tussen ongeveer 2.6 en 1.0 miljoen jaar geleden vonden ijstijden ongeveer iedere 40.000 jaar plaats. Vanaf ongeveer 1.0 miljoen jaar geleden veranderde dit en vonden ijstijden iedere 100.000 jaar plaats. De ijstijden duurden gemiddeld ongeveer 80.000 jaar glaciaal en interglacialen ongeveer 20.000 jaar. Maar ook tijdens een glaciaal was het zeker niet voortdurend zeer koud. Een korte periode in een ijstijd waarin het relatief koud was, wordt een [[stadiaal]] genoemd. Een korte periode in een ijstijd waarin het relatief warm was, wordt een [[interstadiaal]] genoemd.
Maar ook tijdens een glaciaal was het zeker niet voortdurend zeer koud. Een korte periode in een ijstijd waarin het relatief koud was, wordt een [[stadiaal]] genoemd. Een korte periode in een ijstijd waarin het relatief warm was, wordt een [[interstadiaal]] genoemd.
 
Tijdens het kwartairKwartair waren er zowel in de glacialen als in de interglacialen altijd poolkappen. In koudere periodes werden met name de ijskappen op het noordelijk halfrond zeer groot, om in een warmere periode weer in te slinken. Het afwisselend aangroeien en afslanken van de ijskappen gebeurde in de laatste 2.6 miljoen jaar in totaal wel honderd keer (inclusief de stadialen/interstadialen afwisselingen binnen glacialen). Op het land wissen ijskappen vaak de sporen van vorige ijskappen uit. Hierdoor is het meeste bekend over de laatste glacialen. Nederland is minstens twee keer bedekt geweest door landijs vanuit [[Scandinavië]], van vroegere glacialen zijn in Nederland nauwelijks sporen te vinden.
 
De, in vergelijking met nu, iets koudere periode van de [[15e eeuw|15e]] tot halverwege de [[19e eeuw]] wordt wel de [[kleine ijstijd]] genoemd. In deze tijd waren de [[winter]]s wel strenger maar is er geen sprake geweest van oprukkend landijs van betekenis. Wel was er een uitbreiding van de [[gletsjer|vergletsjering]].
Regel 12 ⟶ 11:
===Traditionele indeling: vier glacialen===
[[Bestand:EisrandlagenNorddeutschland.png|thumb|right|450px|Maximale uitbreidingen van het Scandinavische landijs tijdens drie verschillende glacialen. <U>Rode lijn</U>: Weichselien; <U>Gele lijn</U>: Saalien; <U>Blauwe lijn</U>: Elsterien]]
De vroeger vaak gehoorde bewering dat er vier glacialen zijn geweest in het [[Pleistoceen]] is achterhaald. De laatste drie glacialen en tussenliggende interglacialen ("tussenijstijden") kunnen in Nederland en de aangrenzende zeebodem van de [[Noordzee]] als volgt worden onderscheiden:
{| class="wikitable" width="10%" align="center" rules="all"
| colspan="2" style="background-color: #FFEEBD;" | ''[[Holoceen]]''
| rowspan="1" | 0 - 11.650
|-
| rowspan="5" style="background-color: #FFEEBD;" | ''[[Pleistoceen]]''
| rowspan="1" | ''[[weichselien|Weichsel- of Würm-glaciaal]]''
| rowspan="1" | 11.650 - 117.000
Regel 37 ⟶ 36:
 
==Klimaatreconstructies==
Uit reconstructies van de gemiddelde [[temperatuur]], verricht volgens verschillende, van elkaar onafhankelijke, [[wetenschappelijke methode]]n (onder andere analyse van de gelaagdheid en de samenstelling van de ijskappen van [[Groenland]] en [[Antarctica]], en analyse van [[isotopen]]verhoudingen van [[Zuurstof (element)|<sup>16</sup>O/<sup>18</sup>O]] in onverstoorde [[sediment]]lagen op de bodem van de [[oceaan]]), blijkt dat er geregeld perioden zijn geweest waarin er een zeer grote hoeveelheid [[water]] in ijskappen gebonden was (glacialen), steeds gevolgd door een fase waarin in (geologisch gezien) zeer korte tijd een aanzienlijke opwarming optrad en waarbij die ijskappen grotendeels wegsmolten (interglacialen). Deze episoden doen zich met een [[cyclus|cyclische]] regelmaat voor, met onder andere twee [[Periode (natuurkunde)|periode]]lengtes van 40.000 en 100.000 jaar.
 
Het klimaat op Aarde wordt beïnvloed door vele factoren, zoals de intensiteit van de zonnestraling, de ligging van de continenten, de [[continentendrift|continentverplaatsingen]], de zeestromen, de bedekking van het land door vegetatie, de [[albedo]] van het aardoppervlak, de aanwezigheid van [[wolk]]en in de [[Aardatmosfeer|atmosfeer]], de [[scheikunde|chemische]] samenstelling van de atmosfeer en vele kleine andere factoren.
Regel 44 ⟶ 43:
[[Bestand:Milankovitch Variations.png|thumb|300px|Relatie tussen de Milanković-parameters en klimaatveranderingen gedurende de laatste 1 miljoen jaar.]]
De [[Servië|Servische]] [[wiskunde|wiskundige]] [[Milutin Milanković]] beschreef begin [[20e eeuw|vorige eeuw]] veranderingen in de oriëntatie van de [[aardas]] en [[omloopbaan]] van de Aarde, naar Milanković worden deze afwisselingen wel [[Milankovitch cycli]] genoemd. In de [[1970-1979|jaren zeventig]] werd door onder andere de [[klimatologie|klimatologen]] [[John Imbrie|J. Imbrie]], [[James Hays|J.D. Hays]] en [[Nicholas Shackleton|N.J. Shackleton]] bewijs gevonden dat het klimaat op Aarde aan de hand van deze Milankovitch cycli verandert. Als belangrijkste externe factor voor het voorkomen van de Pleistocene afwisseling van glacialen en interglacialen wordt de hoeveelheid instraling van de [[Zon]] op het [[noordelijk halfrond]] gezien. Deze instraling varieert aan de hand van de Milanković cycli. Er zijn drie dergelijke cycli:
*# de [[precessie]] van de aardas, die ervoor zorgt dat het deel van het jaar waarin het noordelijk halfrond naar de Zon gericht is ([[zomer]] op het noordelijk halfrond), varieert
*# de [[obliquiteit]] van de aardas, de verandering van de hoek van de aardas ten opzichte van de omloopbaan
*# veranderingen in de [[excentriciteit (astronomie)|excentriciteit]] van de Aardbaan
 
Als de aardas een grote hoek ten opzichte van de omloopbaan maakt en/of de Aarde dicht bij de Zon is in de noordelijke zomer, dan zullen de seizoenen op het [[noordelijk halfrond]] sterker zijn. Als de aardas een kleine hoek ten opzichte van de omloopbaan maakt en/of Aarde in de noordelijke [[winter]] dicht bij de Zon is, zijn de seizoenen zwakker. De excentriciteit van de aardbaan beïnvloedt vooral de mate waarin de precessie van belang is. De afwisseling tussen glacialen en interglacialen is in grote mate te wijten aan de [[obliquiteit]]scycli.
 
Glacialen treden op als de seizoenen op het noordelijk halfrond zwak zijn: in de warme winters is er meer [[sneeuw]], en in de koele zomers zal daarvan minder smelten. Derhalve neemt de sneeuw- en ijskap op het noordelijk halfrond toe. Bovendien versterkt dit effect zichzelf: door het grotere weerkaatsingsvermogen van de ijskap, warmt de regio nog minder sterk op.
 
Zwakke seizoenen op het [[zuidelijk halfrond]] hebben veel minder effect, omdat [[Antarctica]] koud genoeg is om ook buiten de glacialen met ijs bedekt te zijn (en dat al ettelijke miljoenen jaren is, sinds de [[Straat Drake]] tussen Antarctica en [[Zuid-Amerika]] zich vormde), terwijl de zeeën rond Antarctica weinig mogelijkheden tot ijsvorming geven (de [[Noordelijke IJszee]] is minder zout en kent minder stroming, en kan daardoor wel gedeeltelijk bevriezen). Rond de [[Noordpool]] liggen grote continenten waardoor het zee-ijs niet ver hoeft uit te breiden om opnieuw land te bereiken (in wintertijd). Zee-ijs bouwt minder makkelijk op en smelt sneller dan landijs (het heeft een lager [[vriespunt]]).
 
Hoe bovengenoemde factoren precies met elkaar verband houden is niet duidelijk. Met behulp van [[klimaatmodel]]len wordt door wetenschappers een reconstructie van het klimaat en de [[klimaatverandering]]en in het verleden gemaakt. Alhoewel er een zekere consensus bestaat onder wetenschappers, zijn er nog vele onzekerheden en tegenstrijdigheden in dit onderzoek.
Regel 64 ⟶ 63:
 
===De voorlaatste ijstijd===
Tijdens het voorlaatste glaciaal (Saale- of Riss-glaciaal) bereikte het landijs uit [[Scandinavië]] Nederland. Dit gebeurde aan het eind van dit tijdvak (het [[Saalien]]), ruwweg rond 150.000 jaar geleden. De landijsbedekking heeft vele sporen achtergelaten. Bij landijs vinden we vooral [[morene]]s (met [[zwerfsteen|zwerfstenen]]), [[stuwwal]]len, [[puinzandwaaier]]s en [[glaciaal bekken|glaciale bekkens]]. Deze structuren komen in noordelijk en midden Nederland veel voor, onder andere de [[Hondsrug]], en de heuvels [[Lemelerberg]], [[Sallandse Heuvelrug]], [[Friezenberg]], [[Markelose Berg]], [[Lochemerberg]], [[Hettenheuvel]], en de heuvels van [[Montferland (heuvel)|Montferland]].
 
Gletsjers en landijs vervoeren puin dat is opgenomen langs het pad van de ijsstromen. Na afsmelten van het ijs vormt dit de [[morene|grondmorene]]. In [[Nederland]] is de zogenaamde [[keileem]] het karakteristieke afsmeltingsproduct van de laatste ijsbedekking. In deze keileem bevinden zich zeer grote zwerfstenen (soms door de mens tot [[Hunebed]]den opgestapeld). Een relatief klein deel van het door het landijs afgezette materiaal komt uit Scandinavië. Een groot deel betreft eerder door rivieren en de zee afgezet materiaal uit Noord Nederland en aangrenzende gebieden in de Noordzee en Duitsland zelf. Een mooi voorbeeld van een [[morene]] [[landschap]]morenelandschap is de omgeving van [[Lichtenvoorde]]: zwak golvend en vol zwerfstenen van [[Scandinavië|Scandinavische]] oorsprong. Keileem treft men aan in heel Noord Nederland: op [[Texel]], in de [[Waddenzee]], in [[Friesland]], in [[Groningen (provincie)|Groningen]], in Drenthe en in aangrenzend [[Noord-Duitsland]].
 
[[Bestand:Doorsnede IJsseldal.png|480px|thumb|left|Doorsnede van het IJsseldal van west naar oost ter hoogte van Olst]]
Vaak ook stuwde de schuivende ijsmassa lagen bevroren ondergrond op tot stuwwallen. Voorbeelden van zulke structuren zijn de [[Utrechtse Heuvelrug (stuwwal)|Utrechtse Heuvelrug]], de [[Veluwe (streek)|Veluwe]], de Sallandse Heuvelrug, de heuvelrug van Nijmegen-Kleef-Xanten en verder tot aan Düsseldorf ([[Duitsland]]). De [[Torenberg (heuvel)|Torenberg]] ten noordwesten van [[Apeldoorn (stad)|Apeldoorn]] is met 107 meter +[[Normaal Amsterdams Peil|NAP]] de hoogste stuwwal van Nederland. [[Keileem]] komt alleen lokaal voor in de [[stuwwal]]len.
 
Een belangrijk verschil tussen een morene-wal en een [[stuwwal]] is het materiaal waar uit ze bestaan. Morene-wallen bestaan uit los door het ijs getransporteerd materiaal (de leem en de keien uit de keileem). Stuwwallen bestaan uit bloksgewijs opgestuwde oudere grondlagen, die wat vervormd, geplooid en verplaatst zijn, maar verder nog zoals ze veel eerder werden afgezet. Aan de lagen is te zien dat dit oorspronkelijk horizontaal afgezet is geweest, en aan de [[plooiing]]sstructuren en vorm van de heuvels kunnen de richtingen van ijslobben aan de rand van de ijskap afgeleid worden. Tussen de hoogste stuwwallen liggen soms tot ruim honderd meters diep uitgeslepen dalen (onder het huidige [[IJssel]]dal (zie figuur), onder de [[Gelderse Vallei]], onder [[Amsterdam]]). Deze bekkens raakten vanaf direct na hun vorming met afsmeltingsproducten, en rivier, kust en wind afzettingen opgevuld - zijn merendeels nog steeds topografische laagtes.
Aan de lagen is duidelijk te zien dat dit oorspronkelijk horizontaal afgezet is geweest, en aan de [[plooiing]]sstructuren en vorm van de heuvels kunnen de richtingen van ijslobben aan de rand van de ijskap afgeleid worden. Tussen de hoogste stuwwallen liggen soms tot ruim honderd meters diep uitgeslepen dalen (onder het huidige [[IJssel]]dal (zie figuur), onder de [[Gelderse Vallei]], onder [[Amsterdam]]). Deze bekkens raakten vanaf direct na hun vorming met afsmeltingsproducten, en rivier, kust en wind afzettingen opgevuld - zijn merendeels nog steeds topografische laagtes.
 
===Landschapsvormen en afzettingen uit het laatste glaciaal===
Regel 79 ⟶ 77:
In Nederland heerste overwegend een [[toendraklimaat]]. Tijdens de koudste en meest schrale perioden had de wind vrij spel en er werd op grote schaal [[dekzand]] afgezet, dat soms ruggen vormde. Ook werden gedurende het laatste deel van deze koude periode de rivierduinen of [[Donk (landvorm)|donken]] gevormd, uitgewaaid uit drooggevallen beddingen van de grotere rivieren.
 
Het grondwater in de ondiepe ondergrond raakte in het laatste glaciaal bevroren ([[permafrost]]). In samenhang met het bevroren raken werden in Nederland veel [[pingo]]'s gevormd. De overblijfselen hiervan heten ''pingoruïnes''. Ze zijn herkenbaar als [[meer (water)|meertjes]] of [[ven (water)|vennetjes]]. In bijvoorbeeld [[Drenthe]] liggen tal van kleine meertjes die soms erg diep zijn. Ze liggen op het plateau van Midden-Drenthe en vormen de gletsjerkommen van [[Smilde]], [[Dwingeloo]], [[Gieten (Drenthe)|Gieten]], [[Grolloo]], [[Hooghalen]], [[Orvelte]], [[Gees]], [[Appelscha]], [[Mekelermeer]] en het [[Esmeer]]. Ook op de Veluwe komen pingoruïnes voor, bijvoorbeeld het [[Uddelermeer]].
 
===Afzettingen in Nederland en België uit de laatste glacialen===
In grote delen van Nederland is door de wind [[dekzand]] afgezet. Dit is een enkele meters dik zandpakket dat als het ware een soort afdekking vormt. Het komt voornamelijk voor in het midden, zuiden en oosten van Nederland.
 
In [[Zuid-Limburg (Nederland)|Zuid-Limburg]], Midden-[[België]] en grote delen van [[Duitsland]] is door de wind [[löss]] afgezet. [[Löss]] is fijner dan dekzand (korrelgrootte in de siltfractie resp. de zandfractie) en kent daardoor ook ander bodemvorming.
 
In [[glaciaal (tijdperk)|glacialen]] waren de grote rivieren veel breder dan in [[interglaciaal|interglacialen]] en vervoerden ze meer zand en grind. Het merendeel van de terrassen langs bijvoorbeeld de Maas ([[Limburg (Nederland)|Limburg]]) en de Rijn (Rhur-gebiedRhurgebied, [[Keulen (stad)|Keulen]], [[Bonn]]) bestaat uit zand en grind dat werd afgezet in glaciale periodes. De terrassen uit oudere glacialen liggen hoger en zijn bedekt met dikkere pakketten [[löss]] en [[dekzand]].
 
==Landschapsvormen buiten Nederland en België==
Regel 96 ⟶ 94:
 
==Zeespiegelniveau==
Gedurende de Pleistocene glacialen was het niveau van de [[zeespiegel]] veel lager dan tegenwoordig. Het zeewater was opgeslagen in de ijskappen die tot drie kilometer dik waren. Als gevolg hiervan stond de zeespiegel maximaal ongeveer 125 meter lager dan tegenwoordig. De Noordzee stond dus droog en mensen en dieren konden zich zonder probleem tussen het huidige Nederland en [[Engeland]] verplaatsen. Een bewijs voor het feit dat de Noordzee droogstond wordt geleverd door [[visserij|vissers]] die soms [[mammoeten|mammoetbotten]] in hun netten vangen. Ook de baggerschepen die heden tendaage voor de kust bij Scheveningen zand halen hebben regelmatig resten van mammoeten in de zuigkop en in het ruim.
Ook de baggerschepen die heden tendaage voor de kust bij Scheveningen zand halen hebben regelmatig resten van mammoeten in de zuigkop en in het ruim.
 
Ook andere ondiepe zeeën stonden droog tijdens de glacialen. Zo stond de [[Beringstraat]] tussen [[Siberië]] en [[Alaska]] droog, en waren ook [[Tasmanië]] en [[Australië (continent)|Australië]] met elkaar verbonden.
 
==IJstijdrelicten==
[[IJstijdrelict]]en zijn planten of dieren die gedurende de glacialen de grootste uitbreiding van hun areaal hadden, en die daarom nu nog steeds hier voorkomen. Sommige plassen worden bewoond door dieren die de koudere periode overleefd hebben, bijvoorbeeld een klein kreeftje (''[[Eurycercus glacialis]]'') dat verder alleen op Groenland voorkomt en de [[geelgerande watertor]], die ook in [[Lapland]] leeft. Van de planten uit het Weichselien vinden we de [[Zweedse kornoelje]], de [[zevenster]] en het [[Linnaeusklokje]] in Nederland.
Sommige plassen worden bewoond door dieren die de koudere periode overleefd hebben, bijvoorbeeld een klein kreeftje ([[Eurycercus glacialis]]) dat verder alleen op Groenland voorkomt, en de [[geelgerande watertor]], die ook in [[Lapland]] leeft. Van de planten uit het Weichselien vinden we de [[Zweedse kornoelje]], de [[zevenster]] en het [[Linnaeusklokje]] in Nederland.
 
==Zie ook==
* [[IJstijdvak|IJstijd]]
* [[Glaciaal (tijdperk)|Glaciaal]]
* [[Elsterien]]
* [[Saalien]]
* [[Weichselien]]
* [[Pleistoceen]]
* [[Kwartair]]
 
[[Categorie:Kwartair]]