Dante Alighieri: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 130:
De Divina Commedia werd zeer snel van commentaar en glossen voorzien, waarbij Dantes zonen Iacopo en Pietro een belangrijke rol speelden, maar zijn belangrijkste promotor in de veertiende eeuw in Florence was ongetwijfeld Giovanni Boccaccio, die een grote bewondering had voor Dante. In de vroege jaren 1350<ref>Simon. Gilson, Dante and Renaissance Florence, Cambridge University Press, 2005, p.25.</ref><ref>Medieval Italy: An Encyclopedia, ed. Christopher Kleinhenz, Routledge, New York, 2004, p. 129.</ref> schreef hij zijn ''Trattatello in laude di Dante'' een biografie (en éloge) van Dante, die naast het werk van [[Leonardo Bruni]] de ''Vite parallele di Dante e Petrarca'', nog steeds een belangrijke informatiebron over de dichter is. In 1350 reisde hij, in opdracht van de stad Florence, naar Ravenna om aan zuster Beatrice, de dochter van Dante, in het klooster van Santo Stefano dell’Uliva een som van tien gouden florijnen te brengen als symbolische vergoeding voor de schade die de familie Alighieri geleden had. In oktober 1373 wordt hem nog een taak aangeboden door de stad. Hij moet dagelijks lezingen geven van de Divina Commedia van Dante in de kerk van San Stefano in Badia. Hij schrijft hiervoor een commentaar op de Inferno tot bij Canto XVII. Verzwakt door ziekte en bekritiseerd omdat hij de goddelijke poëzie van Dante verspilde aan het plebs stopte hij hiermee na enkele maanden in het begin van 1374.
 
Ook in de [[neoplatonisme|neoplatonistische]] kringen rond [[Lorenzo de’MediciI de' Medici]] stond Dante hoog in aanzien. [[Marsilio Ficino]] zag zijn Theologia Platonica, (1482), een poging van een synthese tussen de christelijke leer en het neoplatinisme, als een filosofisch equivalent van Dante’s Paradiso, hij maakte ook voor een Italiaanse vertaling van Dantes Monarchia. Cristoforo Landino, een van de leraren van Lorenzo, was een Dante-kenner en hij zorgde voor de eerste gedrukte uitgave van de Komedie in Florence.<ref>Lorenzo de’Medici at Home, ed. Richard Stapleford, Penn State University Press, 2013, p. 6.</ref>
 
Na 1525 begint de ster van Dante te tanen en gaat men zich, onder invloed van [[Pietro Bembo]], meer richten op het werk van Petrarca en Boccaccio als model voor een Italiaans dat het Latijn kon vervangen als algemene communicatietaal en literaire taal. Dante werd hierbij uitgesloten omdat hij alle registers van het vernaculair gebruikt had in zijn Goddelijke Komedie, van zeer hoogstaande taal tot de taal gesproken door het gewone volk, en dat was niet wat Bembo voor ogen had.