Rijksvorst: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Karel Anthonissen (overleg | bijdragen)
start, samenvatting van de Duitse wikipedia
 
Karel Anthonissen (overleg | bijdragen)
aanvullingen
Regel 1:
Een '''Rijksvorstrijksvorst''' (Duits ''Reichsfürst'', Latijn ''princeps regni'' of ''imperii'') was in het [[Heilige Roomse Rijk]] een adellijke [[vorst]], die zijn [[leenman|leen]] rechtstreeks van de [[Koning van Duitsland|Duitse koning]] had, die ook steeds de [[Lijst van keizers van het Heilige Roomse Rijk|keizerstitel]] had. Het was dus een leenrechtelijke ''rijksonmiddelbaarheid'', dat wil zeggen niet ondergeschikt aan een andere heer dan de keizer.
 
De '''rijksvorstenstand''' werd verleend door de keizer. In de late middeleeuwen betekende het een zekere garantie tegen ''[[mediatisering]]'' of het afhankelijk worden van een ander, machtiger heer.
 
== Geschiedenis ==
Voor de 12e eeuw werd het woord vorst (''princeps, de voorste, the first'') gebruikt voor elke hooggeplaatste geestelijke of wereldlijke hebber. Omstreeks 1180-1190 blijkt dat in het Rijk de titel gepaard gaat met welbepaalde voorrechten, die normaal enkel de koning toekwamen. Er waren rond die tijd een 90-tal geestelijke en slechts 22 wereldlijke erkende rijksvorsten. De geestelijken waren vooral [[prins-bisschop]]pen en [[abdijvorstendom|abdijvorsten]]. De niet-geestelijke waren de [[Lijst van heersers van Bohemen|koning van Bohemen]], alle [[hertog]]en van het Rijk, de markgraven van [[Lijst van heersers van Brandenburg|Brandenburg]], [[Lijst van markgraven van Meißen|Meißen]] en [[Graafschap Namen|Namen]], de [[Lijst van heersers van de Rijnpalts|Paltsgraaf aan de Rijn]], de landgraaf van [[Lijst van heersers van Thüringen|Thüringen]] en de graaf van [[Lijst van heersers van Anhalt|Anhalt]]. Aanvankelijk behoorde bij hun voorrechten ook de koningskeuze, maar in de 13e eeuw al kwam dat toe aan een nog kleinere groep, de [[keurvorst]]en.
 
Bij de ''rijksmatrikel'' (basiswet) van 1521 telde men bij de geestelijke rijksvorsten de vier [[aartsbisschop]]pen van [[Maagdenburg]], [[Salzburg]], [[Besançon]] en [[Bremen]], naast 46 andere bisschoppen. Dit aantal verminderde tegen 1792 geleidelijk naar 33, onder meer omdat onder andere de aartsbisschoppen van Maagdenburg en Bremen zich tot het [[protestantisme]] bekend hadden en hun titel ''geseculariseerd'' werd. Met de bisschopstitel van [[bisdom Utrecht|Utrecht]] was dat al eerder gebeurd. Daarbij kwam ook nog de [[mediatisering]] en het feit dat de bisdommen van [[Wallis]], [[Genève]] en [[Lausanne]] Zwitsers werden. [[Kamerijk en het Kamerijkse|Kamerijk]] en later de [[Trois-Évêchés|Drie Bisdommen]] van Verdun, Metz en Toul kwamen onder de Franse koning.
Het aantal wereldlijke rijksvorsten daarentegen vermeerderde geleidelijk naar 61 tegen het einde van de 18e eeuw.
 
De rijksvorsten vormen op de [[Rijksdag]] een ''Raad van Vorsten'', ook ''Vorstenbank'' geheten. In 1792 hoorden daarbij ook nog de [[prinsbisdom Luik|prins-bisschop van Luik]] en de [[Stavelot-Malmedy|abt van Stavelot]] (nu België). Ook de [[prins van Oranje|prinsen van Oranje]] waren rijksvorst in de hoedanigheid van heer van het [[graafschap Nassau]] ([[Nassau-Hadamar]]).
 
==Zie ook==