Edmund Husserl: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Hannes Karnoefel (overleg | bijdragen)
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 4:
== Levensloop ==
=== Vroege jaren ===
Husserl werd geboren in [[Markgraafschap Moravië|Moravië]] dat toentertijd deel uitmaakte van [[Oostenrijk]] (tegenwoordig behorend tot [[Tsjechië]]). Hij studeerde in [[Universiteit van Leipzig|Leipzig]] [[filosofie]], [[wiskunde]] en [[natuurkunde]] waarbij hij zich met name richtte op de [[astronomie|sterrenkunde]] en de [[optica]]. In 1878 ging hij naar [[Berlijn]] en later naar [[Wenen]] om daar te promoveren in de [[wiskunde]]. Alhoewel hij van geboorte joods was, liet hij zich in 1886 dopen. Zijn vrouw, Malvine Charlotte Steinschneider, was ook van geboorte joods, maar ook zij liet zich voor hun huwelijk dopen.
 
=== Transcendentale fenomenologie ===
Er worden doorgaans drie belangrijke perioden in Husserl denken onderscheiden die samenhangen met de universiteiten waaraan hij verbonden was, allereerst [[Maarten Luther-Universiteit|Halle]] (1887 - 1901) als ''Privatdocent'', vervolgens als volledig professor [[Georg-August-Universität Göttingen|Göttingen]] (1901 - 1916) en ten slotte [[Universiteit van Freiburg|Freiburg]] (1916 tot aan zijn emeritaat in 1928). In Freiburg was een van zijn studenten/assistenten de later belangrijke filosoof [[Martin Heidegger]]. Een andere voorname assistente was de later heilig verklaarde Nederlands-Duitse non [[Edith Stein]].
 
In het inmiddels klassieke werk ''Ideen I'' uit 1913 ontwikkelt Husserl voor het eerst zijn filosofie systematisch als een pure transcendentale fenomenologie. Husserl ontwikkelt hier de belangrijkste fenomenologische noties die in de meeste van zijn te volgen werken impliciet zijn aangenomen, zoals de fenomenologische reductie, de epoche en eidetische variatie. De fenomenologische reductie is voor Husserl een noodzakelijkheid voor het waarborgen van absolute zekerheid. Hij beroept zich hier op het principe van twijfel van Descartes: ik kan nooit zeker weten of de stok nu recht of gebogen is, of een duivel mijn waarnemingen bedriegt of niet. Husserl beweert dus dat alle empirische kennis in wezen ongegrond is, daar zij stoelt op het geloof in de externe wereld waarvoor zij uiteindelijk geen bewijsvoering kan leveren (de ''natural attitude''). De oplossing is de fenomenologische reductie, waarmee alle transcendente constituties van het bewustzijn gereduceerd worden tot de wetten van immanente constitutie. Dit wil zeggen: we beroepen ons op de immanente fenomenen waarvan we wel zeker moeten zijn, ongeacht of de zinsconstitutie als correlaat van de fenomenen daadwerkelijk extern bestaansrecht heeft of niet. Dit impliceert dus ook, conform [[Franz Brentano]] en [[Alexius Meinong]], dat alle zinsconstituties bestaansrecht hebben ongeacht enige bewijsvoering voor het fysieke bestaan ervan (bijvoorbeeld eenhoorns). Er gelden dan wel andere fenomenologische wetten voor de verschillende domeinen waarin eenhoorns ten opzichte van dieren zich bevinden (de eerste behoort tot de fantasie). Husserls fenomenologie is transcendentaal doordat ze zich toelegt op het ontdekken van noodzakelijke wetten binnen het immanente domein. Waar empirische wetenschappen kennis over feiten wint, stoelt fenomenologie op de constanten in alle mogelijkheden van ervaring. Daarmee is de fenomenologie volgens Husserl, in tegenstelling tot feitenwetenschappen, een volledig eidetische of wezenswetenschap.
Regel 16:
 
=== Genetische fenomenologie ===
In 1917 nam Husserls denken een belangrijke wending door de vernieuwde aandacht voor innerlijk tijdsbewustzijn. In de ''Bernauer Manuscripten'', gedateerd 1917, spreekt Husserl voor het eerst over het onderscheid in statische fenomenologie en genetische fenomenologie. In deze tweedeling is statische fenomenologie de methode zoals hij die tot 1917 ontwikkeld had. Genetische fenomenologie, afgeleid van het woord ''genesis'', stelde Husserl in staat om de fenomenologische oorsprong van bepaalde constituties te onderzoeken. Een belangrijk aspect hiervan en tevens het centrale thema van zijn denken in de jaren twintig was passieve synthese: het domein van zingeving dat voorafgaat aan de activiteit van het ego, oftewel voorafgaat aan de subject-object-relatie waardoor intentionaliteit zich kenmerkt. Husserl zou later, in ''Analysen zur passiven SynthesenSynthesis'', expliciet aangeven dat genetische fenomenologie de prioriteit heeft boven statische fenomenologie.
 
Sommige hedendaagse fenomenologen, zoals Anthony Steinbock, onderscheiden nog een laatste fase in Husserls denken, genaamd generatieve fenomenologie. Centrale werken zijn hier ''Krisis'' (1936) en ''Ursprung der Geometrie'' (1936). Hierin ontwikkelt Husserl onder meer de invloedrijke notie van leefwereld.
Regel 33:
* [[Martin Heidegger]]
{{NieuweKolom}}
* [[Karl Jaspers]]
* [[Stanisław Leśniewski]]
* [[Emmanuel Levinas]]
Regel 38 ⟶ 39:
* [[Maurice Merleau-Ponty]]
* [[Paul Ricœur]]
* [[Jean-Paul Sartre]]
{{NieuweKolom}}
* [[MaxJean-Paul SchelerSartre]]
* [[Alfred Schütz]]
* [[Wilfrid Sellars]]
* [[Edith Stein]]