Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k taalcorrectie zie verzoekpagina bots, replaced: plaats vond → plaatsvond met AWB
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 16:
Twee zonen van de twee genoemde broers werden enthousiaste kunstverzamelaars: de neven Isaac (1851-1911) en Moïse (1860-1935). Isaac werd naast bankier consul van Turkije. Na zijn overlijden legateerde Isaac zo'n honderdtal kunstwerken aan het Louvre, waaronder werken als ''Le Fifre'' van Manet, ''[[De tobbe|Le tub]]'', ''[[De balletklas (Degas)|La classe de danse]]'' en ''[[Repetitie van een ballet op het podium|Répétition d'un ballet sur la scène]]'' van [[Edgar Degas]], ''[[Kathedraal van Rouen (Monet)|Les cathédrales de Rouen]]'' van [[Claude Monet]] en ''La maison du pendu'' van [[Paul Cézanne]].
 
Ook Moïse bleek een groot kunstverzamelaar, waarbij zijn aandacht vooral uitging naar het 18e eeuwse Franse meubel. Hij liet aan het [[Parc Monceau]] het latere [[Musée Nissim-de-Camondo]] bouwen waar de kunstverzameling wordtwerd ondergebracht. De tragedie in het leven van Moïse werd het sneuvelen van zijn enige zoon NissemNissim de Camondo (1892-1917) in de Eerste Wereldoorlog. Daarna trok hij zich nog meer terug uit het openbare leven, sloot de bank en richtte zich op het naar zijn zoon genoemde museum dat hij in 1935 aan de Franse staat naliet.
 
Bij het overlijden van Moïse is er alleen nog diens dochter Béatrice die zijn naam droeg. Zij was getrouwd met de componist Léon Reinach met wie zij twee kinderen kreeg: Fanny (1920) en Bertrand (1923). In de Tweede Wereldoorlog werden zij allemaal afgevoerd naar concentratiekampen en niemand overleefde de oorlog waarbij in 1945 Béatrice als laatste Camondo omkwam.