Elektrische locomotief: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
eerste loc
Bemoeial (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 3:
[[Afbeelding:NS 1756.jpg|thumb|300px|Elektrische locomotief van [[Nederlandse Spoorwegen|NS Reizigers]] ([[1700 (locomotieftype)|1700-serie]])]]
[[Afbeelding:HLE 2701 Antwerpen-Centraal.jpg|thumb|300px|Elektrische locomotief van de [[NMBS]] ([[HLE 27|Reeks 27]])]]
 
 
Een '''elektrische locomotief''' is een [[locomotief (spoorwegmaterieel)|locomotief]] die [[elektriciteit]] als [[energiebron]] gebruikt. De gebruikelijke afkorting is '''eloc'''.
 
Bij locomotieven wordt de elektrische energie meestal aangevoerd door de [[bovenleiding]] die boven de spoorbaan hangt; in enkele gevallen ook wel door een [[derde rail]], bij locomotieven wordt dit laatste echter weinig toegepast. De elektrische energie wordt opgenomen door middel van een [[stroomafnemer|pantograaf]], of bij een derde rail met een sleepcontact. De elektrische energie wordt in de locomotief gebruikt om de [[elektromotor]]en te laten werken. De [[retourstroom]] verlaat via de [[wiel (voortbeweging)|wielen]] de trein, en vloeit via de [[rail]]s terug naar het onderstation.
 
Omwille van talrijke voordelen, zoals hoger rendement en dus minder energieverlies dan bij [[Diesellocomotief|diesellocomotieven]], zijn elocs vooral in Europese landen zeer populair. In [[Zwitserland]] zijn er vrijwel uitsluitend elocs in gebruik. Er zijn echter ook nadelen: vooral het aanleggen en exploiteren van een bovenleiding is vrij kostbaar.
 
De bovenleidingspanning verschilt per land. Bovendien is er een essentieel onderscheid naar [[gelijkspanning]] en [[wisselspanning]]. Zie [[elektrificatiesysteem|elektrificatie]] voor een lijst met bovenleidingspanningen.
Regel 16 ⟶ 14:
 
Tot circa 1980 vond de vermogensregeling bij gelijkstroomlocomotieven plaats met voorschakelweerstanden, die ruim de helft van de elektrische energie omzetten in warmte als de regelaar niet in de eindstand stond. Daarbovenop werden de motoren nog stapsgewijs anders geschakeld. Bij het wegrijden eerst alle motoren in serie, vervolgens serie-parallel en uiteindelijk parallel (NS locomotiefserie [[1100 (locomotieftype)|1100]]). Bij de locomotieven met 6 tractiemotoren waren er zelfs 2 serie-parallelstanden (2 groepen van 3 en 3 groepen van 2) zoals in de NS locomotieven-series [[1200 (locomotieftype)|1200]] en [[1300 (locomotieftype)|1300]]. In de jaren na 1980 kwam de [[thyristor]]-sturing ([[chopper (elektronica)|choppers]]) in zwang, bijvoorbeeld de NS-locomotievenseries [[1600/1800 (locomotieftype)|1600]], [[1700 (locomotieftype)|1700]] en [[1600/1800 (locomotieftype)|1800]]. Na 1990 werd er meer gekozen voor de [[Inverter (elektronica)|inverter]]-[[draaistroomtractie]]. Deze systemen zijn ieder, met 20 à 35 % resp. 25 à 40 %, energiezuiniger dan hun voorganger.
*{{Zie ook|Zie ook: [[Elektrische tractie]]}}
 
Bij klassieke wisselstroomlocomotieven vond de vermogensregeling plaats door te schakelen tussen de verschillende aftakkingen van de [[transformator]]. Ook in landen met wisselstroomvoeding is men inmiddels overgestapt op [[thyristor]]- en [[IGBT]]-gestuurde draaistroomtractie.