Nationaal Park Weerribben-Wieden: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Dinosaur918 (overleg | bijdragen)
kGeen bewerkingssamenvatting
taal
Regel 23:
}}
 
'''Nationaal Park Weerribben-Wieden''' is een [[nationaal park]] in de Nederlandse provincie [[Overijssel]], gemeente [[Steenwijkerland]]. Het nationaal park is het grootste aaneengesloten [[laagveen]]moeras van Noordwest-Europa.<ref name=belang>Woets 1980, p. 3 noemt de reservaten ''De Weerribben'' en ''De Wieden'' samen, met hun ongeveer 7.000 ha natuur, het belangrijkste moerasgebied van heel Noordwest-Europa.</ref> Het park is in 1992 gesticht. Toen heette het ''Nationaal park De Weerribben'' en omvatte het alleen [[De Weerribben]] - een gebied van 3.500 ha, dat in beheer was bij [[Staatsbosbeheer]]. In 2009 werd het park uitgebreid met [[De Wieden]], een ander [[Natura 2000]]-gebied, dat grotendeels in beheer is bij [[Natuurmonumenten]]. Het herstel van de ecologische verbinding tussen De Wieden en De Weerribben werd ter hand genomen, en het nationaal park kreeg een oppervlakte van 10.000 ha (100 km2km²).
 
Het landschap van De Weerribben en De Wieden is vooral ontstaan door vervening en rietteelt. Deze ontginnings- en exploitatie-methodenexploitatiemethoden hebben geleid tot een mozaiekmozaïek van landschapstypen en ecosystemen zoals meren, sloten, vaarten, [[rietland]]en, [[hooiland]]en, [[weiland]]en, [[moerasbos]]sen en [[trilveen|trilvenen]]. De verschillende stadia van [[verlanding]], van open water tot opgaand moerasbos, geven het gebied een grote ecologische diversiteit, waar zeldzame soorten planten en dieren zich thuisvoelenthuis voelen. In het Nationaal Park Weerribben-Wieden werden in 2002 [[Otter (dier)|otters]] uitgezet. Die kwamen in het gebied van nature voor, maar stierven in de jaren 80 van de twintigste eeuw uit. Ze hebben zich sinds de [[herintroductie]] in 2002 weer in het gebied gevestigd, en van daaruit verspreid over andere delen van Nederland. In het nationaal park komt een zeldzame vlindersoort voor: de [[Grote vuurvlinder (ondersoort)|grote vuurvlinder]]. Het gebied is van belang voor tal van andere soorten dieren en planten.
 
== Geschiedenis ==
In het [[laagveen]] uit de [[Kop van Overijssel]] werd sinds 1300 [[Turf (brandstof)|'''turf''']] gewonnen. Rond die tijd vestigden zich [[Flagellanten]] in Giethoorn. Ze ontgonnen het veen en ontdekten dat gedroogde veenbagger goede brandstof vormt.<ref name=flagel>Woets 1980, p. 10</ref> Pas vanaf 1600 vond de winning grootschaliger plaats; de turf werd verkocht naar de steden van Holland. De turf werd per schip naar [[Kuinre]], [[Blokzijl]] of [[Zwartsluis]] vervoerd, en vandaar over de [[Zuiderzee (water)|Zuiderzee]] naar de steden in het westen van Nederland. De turfwinning kwam het eerste op gang in het gebied ten zuiden van het [[Steenwijkerdiep]]. De turf werd in N.W. Overijssel gewonnen door middel van [[slagturven]]. De turf werd opgebaggerd uit trekgaten ('''weren''') en te drogen gelegd op '''ribben'''. Omdat men de trekgaten te breed en de ribben te smal maakte kon tijdens de zware noordwesterstormen van 1776 en 1825 het binnendringende water grote gebieden veranderen in meren. Op deze manier zijn bijvoorbeeld de [[Beulakerwijde|Beulaker-]] en [[Belterwijde]] ontstaan.<ref name=turf1>Bouwmeester 2012, p. 22 - 24</ref>
 
Na deze rampen werd de turfwinning strenger gereglementeerd. Er werden voorwaarden gesteld aan de breedte van de ribben. Daardoor kon ten noorden van het Steenwijkerdiep - waar de turfwinning pas in 1700 begon - het landschap van [[De Weerribben]] ontstaan. Vanaf 1760 kwam er meer turf uit De Weerribben dan uit het gebied rond Giethoorn. In 1795 werkte 15,6% van de bevolking van Noordwest-Overijssel in de turfmakerij; in Kalenberg was dit 80%, in GiethornGiethoorn 55%.<ref name=turfwerk>Woets 1980, p. 12/13</ref>
 
De veenwerkers woonden in de vervenershuisjes die bijv. langs de Hoogeweg in [[Kalenberg (Overijssel)|Kalenberg]] nog te vinden zijn. Langs de Hoogeweg staan ook nog “replica's” van de [[tjasker]]s, de molens waarmee de trekgaten werden drooggemalen: de [[tjasker Kalenberg]] en de [[tjasker Ossenzijl]].
 
In de twintigste eeuw werd de turfwinning geleidelijk beëindigd. Rond 1950 werden nog maar enkele duizenden vierkante meters afgegraven, en in 1955 stopte de beroepsmatige turfwinning geheel.<ref name=turf2>Bouwmeester 2012, p. 24 - 30; zie ook An. 2014, p. 9</ref>
Regel 41:
 
== Natuurbescherming ==
Sinds de [[crisisjaren]] werden er plannen gemaakt om de gehele veenstreek in de Kop van Overijssel te bedijken en ontginnen. Door “[[werkverschaffing]]” moesten de (waardeloos geachte) woeste gronden worden omgevormd tot waardevol agrarisch gebied. In 1928 werd de [[polder Giethoorn]] aangelegd. In 1932 volgde de polder Gendringen. De polders Halfweg, Wetering-Oost en Wetering-West volgendevolgden in 1935, 1941 en 1955. “Er was een bres geslagen tussen het natte land van De Weerribben en dat van De Wieden. De beurt was nu aan Kalenberg....<br />
Juist in die tijd raakte men meer en meer doordrongen van de noodzaak, landschapsschoon waar mogelijk te behouden. 'Natuurmonumenten' had rondom De Wieden al heel wat woeste grond opgekocht.”<ref name=bres>Woets 1980, p. 16. Haartsen en Storms 2009 noemen de polder Giethoorn (1934) en de Giethoornse polder (1928) afzonderlijk, en dateren polder Gendringen op 1948, polder Halfweg op 1934 en de polders Wetering-Oost en -West op 1960</ref>
 
De eerste natuurbeschermingsactiviteit in De Wieden dateerden al uit 1934. Toen kocht de in 1905 mede door Jac P. Thijsse en Eli Heimans opgerichte [[Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland]] de Bakkerskooi bij [[Wanneperveen]] aan. In 1940 volgde de Grote Otterskooi bij [[Dwarsgracht]]. Heel langzaam heeft het bezit van “Natuurmonumenten” in De Wieden zich uitgebreid rondom deze [[eendenkooi]]en, tot de huidige omvang van ongeveer 6.000 ha.<ref name=WiedenNM>[https://www.natuurmonumenten.nl/historie-0 Historie van De Wieden] op de website van “Natuurmonumenten”</ref>
 
Staatsbosbeheer begon in 1956 enkele rietlanden in De Weerribben op te kopen. In 1957 volgde de Boonspolder, een moerasbos met een grote kolonie [[purperreiger]]s. De jaren daarna werd vrijwel het gehele gebied van De Weerribben staatsnatuurreservaat.<ref name=staat>Woets 1980, p. 16</ref> In 1976, toen het reservaat ongeveer 2.300 ha omvatte, werd het door de [[Tweede Kamer]] tot “watergebied ('wetland') van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels” (ingevolge de [[Ramsar-conventie]]) verklaard.<ref name=ramsar>[http://resourcessgd.kb.nl/SGD/19761977/PDF/SGD_19761977_0003277.pdf Bijlage bij Memorie van Toelichting] bij de ''Goedkeuring van de op 2 februari 1971 te Ramsar (Iran) tot stand gekomen Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels'' (Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1976-1977, 14 135 (R 1046), nrs. 1-4, p. 14/15 (geraadpleegd 2014-05-10)</ref> In de (bijlage bij de) Memorie van Toelichting bij het besluit wordt o.a. gezegd: “De Weerribben zijn zowel qua landschapstype als botanisch en [[Ornithologie|ornithologisch]] van groot belang. De botanische betekenis is voor een zeer groot deel bepaald door de invloed die de mens er eeuwenlang door de vervening heeft gehad. Hierdoor zijn behalve de schraallanden, rietlanden en trilvenen vooral alle verschillende verlandingsstadia van belang. (...) Het gebied is vooral ook van belang voor de fauna, met name de avifauna, zowel vanwege de broedvogelstand als vanwege de doortrekkende en overwinterende soorten. Het is broedgebied voor onder andere purperreiger (70 paar), roerdomp, fuut, bruine en blauwe kiekendief, ransuil, slobeend, snor, wulp, watersnip, kokmeeuw, zwarte stern en verder talrijke soorten eenden en andere water- en moerasvogels van het laagveengebied.<br />
Tegen het reservaat aan ligt een vrij groot vrijwillig vogelreservaat met een goede weidevogelstand.<br />
Van de zoogdieren dient speciaal de otter te worden vermeld.<br />
Van de zeer vele voor dit type levensgemeenschappen kenmerkende [[insecten]] moet de uiterst zeldzame grote vuurvlinder (Thersamonia dispar var. batava) worden vermeld, waarvan de WesteuropeseWest-Europese vorm thans in Nederlandse moerassen zijn laatste refugium heeft gevonden.”<ref name=citaatmvt>Bijlage bij Memorie van Toelichting, p. 15</ref>
 
De eerste plannen voor het herstellen van de [[ecologische verbindingszone]] tussen De Wieden en De Weerribben dateren uit de jaren 90 van de twintigste eeuw. <!-- Dit nog aanvullen met literatuur; o.a.: Krekels, R & G. Hoogerwerf (1999) - ''Ruimte voor één laagveenmoeras in Noordwest-Overijssel : een studie naar de grootste barrières voor de fauna in de laagveenmoerasgebieden van Noordwest-Overijssel. Nijmegen : Bureau Natuurbalans / Limes Divergens; ook aanvullen tot huidige stand van zaken w.b. uitvoering. db, 2014-05-10 -->
Regel 73:
 
== Flora en Fauna ==
De flora en fauna zijn typisch voor een waterrijk en venig gebied als dit. Dat wil zeggen dat er soorten als [[krabbenscheer]], [[waterlelie]], [[zwarte stern]], [[roerdomp]] en [[snoek]] kunnen worden aangetroffen. Sinds 2002 is ook de [[otter (dier)|otter]] weer aanwezig in het gebied, nadat deze eind van de jaren 80 van de twintigste eeuw was uitgestorven. Daarnaast komt de zeldzame [[Grote vuurvlinder (ondersoort)|grote vuurvlinder]] voor en een groot aantal libellensoorten, waaronder de [[groene glazenmaker]].
 
== Bezoekerscentra ==