Loper (schaken): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Peter Rabbit (overleg | bijdragen)
Peter Rabbit (overleg | bijdragen)
Regel 58:
}}
Een bijzonder voorbeeld van een zwakke loper in het eindspel is de situatie waarin de loper het promotieveld van een overgebleven randpion (op kolom a of h) niet kan beschermen (zie diagram).
Zou wit een paard of een witveldige loper hebben, dan zou hij de zwarte koning van het promotieveld kunnen verjagen en de partij winnen. Echter in de gegeven opstelling is het enige wat zwart hoeft te doen om remise te houden, zijn koning in en uit de hoek te spelen; witafgezien van triviale zetten met zijn koning of loper heeft uiteindelijkwit in dat geval slechts de keus tussen óf dood spel, óf zijn pion te offeren, óf de zwarte koning [[pat te]] zetten.
 
Let op: als de overgebleven pion niet op de rand maar op een van de kolommen b t/m g staat is de stelling bij correct spel altijd gewonnen voor wit, zelfs wanneer de overgebleven loper een andere veldkleur heeft dan het promotieveld; immers doordat de zwarte koning naar een tegenoverliggende kolom kan uitwijken heeft hij niet de mogelijkheid zichzelf pat te laten zetten tenzij door een blunder van wit. In geval van nood kan wit zijn loper ook nog benutten voor een [[tempozet]], wat voor zwart door gebrek aan materiaal eveneens onmogelijk is (in de situatie van de randpion hebben tempozetten met de loper geen nut). In alle gevallen kan de witte koning vroeg of laat ongehinderd de 7e rij bereiken en het promotieveld veiligstellen.
 
We spreken van het [[loperpaar]] wanneer een van de spelers nog over beide lopers beschikt, terwijl de andere speler nog slechts één loper heeft of geen lopers meer heeft. Dit is een voordeel als de stelling open is, terwijl paarden vaak handiger zijn bij gesloten stellingen.