Heinrich Albert (componist): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 9:
In Koningsbergen liet hij zich wel inschrijven aan de [[Albertina-universiteit]], maar hij nam zijn studie rechten niet opnieuw op. Hij koos voor een studie in de theorie van de [[fortificatie]]s met daarnaast [[musicologie]]. Zijn muzikale leermeester werd de [[Cantor (religie)|Domcantor]] (later [[kapelmeester]]) [[Johann Stobäus (musicus)|Johann Stobäus]]. Uiteindelijk besloot Albert definitief tot een carrière in de muziek. Op 1 april 1631 aanvaardde hij de functie van [[organist]] van de [[Dom van Koningsbergen]]. Dat bleef hij twintig jaar lang, tot zijn dood in 1651.
 
In 1634 reisde Albert samennaar [[Kopenhagen]], waar hij logeerde metbij zijn neef [[Heinrich Schütz]] naar [[Kopenhagen]]. Hij kwam terug met een opdracht van het Deense hof voor een compositie.
 
In 1636 stichtte de dichter [[Robert Roberthin]] in Koningsbergen het ''Gesellschaft der Sterblichkeit Beflissener'', een gezelschap dichters en musici die zich bezighielden met het geestelijke lied. Tot de kring behoorden Johann Stobäus, de dichter [[Simon Dach]] en ook Heinrich Albert. De tien à twaalf leden kwamen bijeen in de tuin van Albert. Albert kweekte pompoenen, vandaar dat de vriendenkring zich ook wel Kürbishütte (‘pompoenenkas’) noemde. De leden lazen er hun gedichten voor en musiceerden samen. In 1641 kwam daaraan een eind, toen de gemeentelijke overheid de tuin onteigende omdat ze daar woningen wilde neerzetten. Een liederencyclus van Albert heet ''Musikalische KürbishütteKürbs-Hütte''. De liederen zijn geschreven voor drie stemmen en [[basso continuo]]. Ze zijn vermoedelijk geschreven door drie dichters: Dach, Roberthin en Albert zelf.
 
In 1638 trouwde hij met Elisabeth Stark, dochter van de [[waag]]meester in de stadskern [[Kneiphof]]. Het paar zou vijf kinderen krijgen.