Anna Maria van Melun: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Karel Anthonissen (overleg | bijdragen)
Nederlands: namen werden vertaald
Karel Anthonissen (overleg | bijdragen)
Nederlands
Regel 2:
 
===Biografie===
Op bevel van [[Filips II van Spanje]] werd [[PierrePieter devan Melun]], die zijn toevlucht had gezocht in Frankrijk, uitgesloten bij de erfenis van [[RobertRobrecht devan Melun]], Markiesmarkies van Roubaix, en werd deze verdeeld over zijn zusters. Helena van Melun, gravin van Berlaymont, stierf kinderloos, zodat Anna Maria, echtgenote van [[Lamoraal I van Ligne|Lamoraal I]], prins van Ligne, de enige erfegenaam werd van het [[Huis Melun]]. Na de dood van haar moeder in [[1593]] kreeg ze met de goedkeuring van de Spaanse vorst alle eigendom van het Huis Werchin, hoewel Yolande van Werchin-Barbençon deze had nagelaten aan haar verbannen zoon. Op die manier kwam de heerlijkheid Roubaix in handen van het [[Huis Ligne]].
 
[[Hendrik IV van Frankrijk]] liet bij de [[Vrede van Vervins]] een bepaling opnemen in het [[vredesverdrag]] waarbij de minderjarige kinderen van [[Pieter van Melun]], waarvan zijn minister [[Maximilien de Béthune]] oom en voogd was. Deze bepaling maakte de verbeurdverklaringen tijdens de troebelen ongedaan in het voordeel van de weduwe en kinderen van Pieter van Melun, en dit voor alle goederen in het land van de katholieke vorst.
Maar Anna Maria betoogde dat de confiscatie als gevolg van de [[Tachtigjarige Oorlog | opstand]] van [[Verenigde Provinciën]] Frankrijk niet aanbelangde. Toch vroeg Hendrik IV aan zijn minster Sully een brief op te stellen aan de [[Albrecht van Oostenrijk|aartshertog Albrecht]] ten bate van de prinsen van Épinoy. Dankzij deze tussenkomst stelde de aartshertog in [[1602]] een transactie tussen de twee families voor, waarbij Willem III van Melun als enige erfgenaam van zijn vader, alle eigendommen toegewezen kreeg met uitzondering van de heerlijkheid [[Roubaix]].
De voogden van de jonge prins namen genoegen met deze schijnbare concessie omdat een weigering zou leiden tot het volledig verlies van de erfenis.