Schacht (mijnbouw): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Aanv.
Regel 52:
Op plaatsen, waar spleten in het gebergte voorkomen, is de boormethode tot mislukking gedoemd, omdat de schachtwanden instorten, indien de vloeistof in de spleten verdwijnt en zij van boven niet in even grote mate kan worden aangevuld. De tweede manier om een schacht door een dikke laag drijfzand af te diepen, is de bevriesmethode. Zij bestaat daarin, dat de waterhoudende deklaag ter plaatse van de schacht bevroren wordt. Deze wijze van werken is weliswaar duur, doch zij biedt onder vrijwel alle omstandigheden kans op succes. De meeste schachten in Zuid-Limburg werden volgens deze methode afgediept.
 
Op de plaats waar de schacht moet komen wordt een boortoren gebouwd. Binnen dat gebouw wordt begonnen met het maken van de voorschacht. Deze is veel ruimer dan de schacht zelf, hij wordt gedolven tot aan de grondwaterspiegel. Ter bescherming van de daar werkzame arbeiders, worden de wanden bekleed met beton. Ook op de vloer van de voorschacht, rondom de te maken schacht, wordt een laag beton gestort, de plaatsen van de later te boren bevriesgaten worden uitgespaard. In een cirkel rondom de te maken schacht worden vervolgens de bevriesgaten geboord. DeBij onderlingeeen afstandschachtdiameter tussenvan 6 meter zet men de bevriesgatengaten bedraagtaan ongeveerin een cirkel met een middellijn van één12 meter en zeop reikenonderlinge afstanden van ± 1,05 meter, zodat in totaal 36 gaten moeten worden geboord. De bevriesgaten worden tot 15 à 25 meter in het carboongesteente geboord. Om afbrokkelen en navallen van de boorgatwanden te voorkomen kan men ze bekleden, of men gebruikt dikspoeling.
In de gereed gekomen boorgaten worden eerst de bevriesbuizen aangebracht, deze zijn op de bodem van het boorgat gesloten. De valbuizen, welke een kleinere diameter hebben, worden vervolgens concentrisch in de bevriesbuizen aangebracht. Deze buizen zijn van onderen open, ze worden neergelaten tot even boven de bodem van de bevriesbuizen. Nadat alle boorgaten met de bevries- en valbuizen zijn uitgerust, worden boven de vloer van de voorschacht twee ringvormige buisleidingen aangelegd, waarvan de ene met de bevriesbuizen en de andere met de valbuizen is verbonden.
Regel 63:
 
Zodra men met de delving in het vaste steenkoolgebergte is gekomen, wordt van onder af begonnen met het aanbrengen van de definitieve bekleding, welke in de regel uit ijzeren tubbings en beton bestaat. Op een geschikte gesteentelaag wordt eerst, nauwkeurig horizontaal en gecentreerd, een uit segmenten bestaande, zogenaamde draagring geplaatst. Op de draagring worden de cuvelage-ringen (tubbings) gebouwd. Evenals de draagring zijn ook deze uit een aantal anderhalve meter hoge segmenten samengesteld. Zowel in horizontale als in verticale richting worden de segmenten met moerbouten aan elkaar verbonden. Deze verbindingen moeten niet alleen stevig, doch bovendien ook waterdicht zijn. Dit gebeurt door tussen elke twee segmenten, in verticale en in horizontale richting, loden platen en om de bouten, onder de koppen en moeren, loden ringen aan te brengen. Telkens als twee cuvelage-ringen zijn aangebracht, wordt de ruimte tussen cuvelage en schachtwand met snelbindend beton aangevuld.
 
In plaats van de gehele bevriesschacht zonder onderbreking af te diepen en vervolgens de cuvelage van onder af aan in te bouwen, kan ook in etappes worden gewerkt. Dat wil zeggen men diept bijvoorbeeld dertig meter af en brengt dan over deze afstand, ook weer van onderaf, de definitieve bekleding aan (cuvelage-ringen met beton). Nadat dit gedeelte gereed is gekomen, wordt begonnen met het afdiepen van een tweede etappe, waarna wederom de cuvelage wordt aangebracht. Zo kan men voortgaan tot het steenkoolgebergte is bereikt.
Nadat de cuvelage over de gehele schachtdiepte gereed is gekomen kan met de ontdooiing worden begonnen. Dit kan op twee manieren gebeuren namelijk van buiten of van binnen uit. Het laten ontdooien van buiten uit geschiedt met behulp van verwarmd loog, dat door de valbuizen naar de bodem van de bevriesgaten wordt geleid en door de bevriesbuizen omhoog stijgt. Ten gevolge van de circulatie van het verwarmde loog ontdooit de ijsmuur langzamerhand en neemt alles zijn natuurlijke vorm weer aan. Het laatst ontdooit hierbij het gedeelte van de ijsmuur, dat onmiddellijk aansluit aan de schachtomtrek en de betonwand rondom de schacht. Bij deze manier van werken is dus de ijsmuur geheel ontdooid, terwijl de betonwand nog niet geheel verhard en dus nog niet op zijn sterkst is. Immers, het beton heeft nadat het aangebracht werd onvoldoende tijd gehad om geheel te verharden, daar in betrekkelijk korte tijd ook de betonwand bevroren was. Door bevriezing zal het cement echter niet zijn bindkracht verliezen, zodra het beton ontdooid is gaat het verharden weer gewoon door.
Het ontdooid zijn van de ijsmuur, terwijl de betonwand nog niet op zijn sterkst is, kan vermeden worden door van binnen uit te ontdooien. Daartoe wordt de gehele schacht met water van circa 10° C gevuld, ofwel er wordt verwarmde lucht in de schacht toegevoerd. In beide gevallen ontdooit eerst de betonwand achter de cuvelage, waarna het verhardingsproces van het beton onmiddellijk opnieuw voortgang vindt. Alvorens de gehele ijsmuur ontdooid is, heeft de betonwand zijn maximale weerstandskracht bereikt en is met de cuvelage zeker in staat de druk en de beweging van het omringende gebergte en water te weerstaan.
 
Het ontdooien door middel van water, waartoe de gehele schacht met water gevuld wordt, heeft het nadeel dat tijdens het ontdooien alle werk in de schacht onmogelijk is geworden. Ook kan de uitwerking van het ontdooien op de schachtbekleding niet worden nagegaan. Past men daarentegen verwarmde lucht toe, dan kunnen de werkzaamheden zonder onderbreking voortgang vinden en kan men dagelijks de gedragingen van de bekleding controleren. Openbaren zich bijvoorbeeld tijdens het ontdooien lekken, dan kunnen deze onmiddellijk gedicht worden.
 
==== De Icos-Veder-methode ====