Erik Erikson: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 22:
 
'''Vertrouwen versus wantrouwen'''
 
Zuigelingen ervaren zowel vertrouwen als wantrouwen ze met hun verzorgers communiceren. Ze moeten een gevoel van zelfvertrouwen ontwikkelen in hun afhankelijkheid van anderen. Uiteraard moeten ook de ouders vertrouwen hebben in het gedrag van hun kind om een wederzijds vertrouwen te doen groeien. In die fase is de positieve pool: vertrouwen. De zuigeling moet worden geknuffeld, verzorgd, vertroeteld, zodat hij de buitenwereld positief ervaart. Bij normale ontwikkeling zal deze levensfase de basis leggen voor een volwassenheid die steunt op vertrouwen.
Indien het kind te vaak niet kan rekenen op de buiten wereld, teleurgesteld wordt in zijn verwachtingen, dan groeit er wantrouwen; de negatieve pool.
Regel 27 ⟶ 28:
'''Autonomie versus twijfel en schaamte'''
 
De meeste kinderen van 2 tot 3 jaar vertonen een groeiend gevoel van onafhankelijkheid. Zindelijkheidstrainingen netheid zijn belangrijk. Ouders en kinderen moeten ‘conflicten’ oplossen tussen ouderlijk gezag en de ontluikende autonomie. Zich aanpassen aan de sociale regels zonder schaamte of onzekerheid te voelen is de belangrijkste uitdaging van dit stadium. Peuter strijd om zijn territorium te beheersen  het lichaam. Hij wil de baas zijn over zijn lichaam en over de anale sluitspier. Heftig verzet tegen bemoeinissen van volwassenen. Wil territorium uitbreiden  zijn bedje, de speelbox, de speelhoek, de woning. De peuter gaat dit aanzien als zijn territorium.
Autonomie is de positieve pool. Het verwerven van territorium waar het kind zelf kan bepalen wat er gebeurt. Het is dus begrijpelijk dat de peuter soms lastig is, zelfs koppig. De ouders moeten ervoor zorgen dat hij op een sociaal verantwoordelijke manier leert vechten voor territorium, het verwerven en het kan verdedigen en veilig stellen.
Regel 33 ⟶ 35:
'''Initiatief versus schuld'''
 
Tussen 3 en 6 jaar zien kinderen zichzelf vaak in de rol van volwassenen. Ouders proberen de energie van hun kinderen in te beperken en hen te helpen om aanvaardbare gedragingen te stellen als uitlaatklep.
De positieve pool is initiatief. Het individu gaat vanuit zijn territorium naar de buitenwereld, zich op een persoonlijke en individuele wijze daarin beweegt met als resultaat een persoonlijke verhouding met de buitenwereld. Het kind leert nu ook normen, geboden en verboden van de wereld kennen en aanvaardt die als een vanzelfsprekendheid. De keuter weet dat, als hij bepaalde gedragingen ontwikkelt, hij als lief, goed, braaf en slim wordt beschouwd.
Regel 38 ⟶ 41:
 
 
''' Vlijt (=constructiviteit) versus minderwaardigheid'''
 
Het vierde stadium is zeer belangrijk voor het vertrouwen in eigen kunnen. deze periode overspant de ontwikkeling tussen 6 en 11 jaar, wanneer kinderen zich inzetten om nuttige vaardigheden te leren zowel op school als daarbuiten. De nadruk in dit stadium ligt op het beheersen van cultureel relevante taken (bv. slagen op school) zonder inadequaat (ongeschikt, niet passend, niet toereikend) te voelen.
Vermits de wereld buiten het gezin wordt ervaren als de objectieve wereld, is het erg belangrijk daarin aanvaard te worden als iemand de meetelt, die in de wereld een eigen taak een rol te vervullen heeft. Volgens Erikson is de ‘constructiviteit’ (=vlijt) de positieve pool.
Regel 44 ⟶ 48:
 
 
'''Identiteit versus rolverwarring'''
 
De belangrijkste opdracht van de adolescent is de kinderlijke identiteit omvormen tot een volwassen identiteit. Dit houdt in zelf verantwoordelijkheid opnemen voor zichzelf en anderen met wie men een verbonden weet.
Deze identiteitsontwikkeling tot op zekere hoogte nieuw moet in zijn stadiatheorie telkens een nieuwe identiteit verwerven. Telkens weer verplichten zowel de biologische rijping als de sociale het ‘ik’ een nieuw evenwicht te vinden omdat het kind niet meer past in zijn vroegere psychosociale identiteit.