Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Johan N (overleg | bijdragen)
Johan N (overleg | bijdragen)
Regel 17:
Sommige grassen verdragen geen beweiding. Een voorbeeld hiervan is [[glanshaver]] (''Arrhenatherum elatius''). Op voedselrijke gronden op matig vochtige bodem krijgt deze soort bij uitsluitend maaibeheer de overhand. [[Vegetatiekunde|Vegetatiekundigen]] spreken dan van glanshavergraslanden. Deze zijn veel te vinden in bermen die twee keer per jaar gemaaid worden. Worden deze gronden wel beweid dan verdwijnt de glanshaver en verschijnt het [[kamgras]] (''Cynosurus cristatus''), dat juist beweiding nodig heeft. Deze graslanden worden kamgraslanden genoemd.
 
Op droge, voedselarme en zure zandgronden komen [[klasse van de heischrale graslanden|heischrale graslanden]] (''Nardetea'') voor. De vegetatie wordt niet hoog en blijft open. Het is in feite een overgangstype naar [[heide (vegetatie)|heide]], die vaak dezelfde abiotische omstandigheden kent. Voorbeelden van grassen uit deze graslanden zijn [[tandjesgras]], [[gewoon struisgras]] en [[vroege haver]]. Andere planten zijn [[tormentil]] en [[mannetjesereprijs]].
 
Daarnaast zijn er graslanden op droge voedselarme en kalkrijkere gronden, de [[klasse van de kalkgraslanden|kalkgraslanden]] (''Festuco-Brometea''). In Nederland zijn ze vooral te vinden in de Duinen beneden Egmond, langs de [[Rijn]], [[Waal (rivier)|Waal]] en de [[Gelderse IJssel]] en in [[Zuid-Limburg (Nederland)|Zuid-Limburg]]. Kenmerkend voor deze graslanden is bijvoorbeeld [[smal fakkelgras]], maar ook [[tijm]] en [[bremraap]]soorten.