Kapittel van Sint-Servaas: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
MexicanoBot (overleg | bijdragen)
Mexicano (overleg | bijdragen)
k wijziging op verzoek, zie Wikipedia:Verzoekpagina voor bots met AWB
Regel 12:
Door schenkingen van koningen, machthebbers en particulieren, vergaarde het kapittel al snel een aanzienlijk vermogen, dat grotendeels bestond uit onroerend goed. De opbrengst daarvan was verdeeld in [[prebende]]n, waarvan een veertigtal kanunniken werden onderhouden. Het kapittel [[Pacht|verpachtte]] de landerijen (ca. 2000 ha.) en ontving bij wijze van betaling graan, dat werd opgeslagen in een grote schuur naast het Bergportaal van de Sint-Servaaskerk ('''t Spijker''). Daarnaast bezat het kapittel diverse [[wijngaard]]en in Duitsland. Over andere stukken grond, die het kapittel niet in eigendom had, moest [[cijns]] betaald worden in de vorm van een geldbedrag en (soms) enkele [[kapoen]]en. Van de cijns werd aan de kanunniken het presentiegeld uitbetaald, een vergoeding voor hun aanwezigheid bij de koordiensten.<ref>Hackeng (2010), p. 50</ref>
 
De oudste vermelding van een schenking aan de Sint-Servaaskerk dateert uit 779. De meeste bezittingen werden vóór 1050 verworven, maar meestal valt niet meer te achterhalen hoe en wanneer deze in het bezit van het kapittel zijn gekomen. Het grondbezit van het kapittel van Sint Servaas strekte zich uit van het huidige [[Noord-Brabant]] en het gebied rondom [[Leuven]] tot aan de [[Rijn]], de [[Moezel (rivier)|Moezel]] en de [[Ahr]]. Het kerngebied lag in de huidige Belgische provincie [[Limburg (Belgische provincie)|Limburg]], ten westen van Maastricht. Het belangrijkste onderdeel van dit kerngebied vormden de zgn.zogenaamde [[elf banken van Sint-Servaas]], waar het kapittel niet alleen de grond en de daaraan verbonden rechten in handen had, maar ook de rechtspraak over de inwoners. Eén van die banken, Tweebergen, lag deels in Maastricht zelf (tussen Brusselsestraat en Calvariestraat), deels buiten de stadsomwalling ([[Mariaberg (Maastricht)|Proosdijveld]]).<ref>Hackeng (2006), pp. 221-229</ref>
 
==Bloeitijd kapittel (1000-1200)==
In de 11e en 12e eeuw maakte het Sint-Servaaskapittel een grote bloeitijd mee. De banden tussen de [[Rijkskerksysteem|rijkskerk]] en de [[Duitse koningen]] waren nauw en een lange reeks proosten bekleedden het ambt van [[Kanselier (historisch)|rijkskanselier]] van het [[Heilige Roomse Rijk]].<ref>Kroos, R., ''Der Schrein des heiligen Servatius in Maastricht und die vier zugehörigen Reliquiare in Brüssel'' (München, 1985), pp. 49-53</ref> De proosten kwamen vrijwel zonder uitzondering uit de hoogste kringen van de Duitse adel en combineerden hun functie in Maastricht vaak met andere eervolle banen, zoals het proostschap in [[Aken (stad)|Aken]], [[Keulen (stad)|Keulen]] of [[Bonn]], of werden later (aarts)bisschop van [[Luik (stad)|Luik]], Keulen of [[Mainz]].<ref>A. Bosman, ''De Onze Lieve Vrouwekerk te Maastricht''. Utrecht/Zutphen (1990), p. 172</ref> In 1204 kwam het benoemingsrecht van de proosten bij de [[lijst van graven van Brussel en hertogen van Brabant|hertog van Brabant]] te liggen, waarna het belang van het kapittel enigszins afnam.
 
In deze periode zegden de kanunniken het gemeenschappelijke leven vaarwel en gingen zelfstandig wonen. De kanunnikenhuizen van het Sint-Servaaskapittel bevonden zich in een aaneengesloten gebied rondom de Sint-Servaaskerk, voornamelijk aan het Sint-Servaasklooster, het Henric van Veldekeplein en het [[Vrijthof (Maastricht)|Vrijthof]]. In dit gebied, de zgn.zogenaamde claustrale singel, bevonden zich tevens de [[Sint-Janskerk (Maastricht)|Sint-Janskerk]] (de doop- en parochiekerk), het Sint-Servaasgasthuis en de Sint-Jacobskapel (waar pelgrims werden opgevangen en zieken werden verzorgd), de proosdij, de bakkerij, de voorraadschuren en de paardenstallen van het kapittel. Rechtspraak vond plaats in de 'lange gang' van de [[kloostergang]], executies vonden plaats achter de proosdij bij de muur van de eerste omwalling, de grens van de [[Immuniteit (grondstuk)|immuniteit]]. Veroordeelden afkomstig uit de [[elf banken van Sint-Servaas]] werden in de burcht van [[Heer (Maastricht)|Heer]] opgesloten.
 
Naast de kapittelkerk (de Sint-Servaas) en de eigen parochiekerk (de Sint-Jan), viel ook de [[Sint-Matthiaskerk (Maastricht)|Sint-Matthijskerk]] onder het gezag van de kanunniken. Daarnaast bezat het kapittel parochiekerken in verderafgelegen dorpen (wellicht ooit vanuit het [[bisdom Maastricht]] gesticht), waarvan het kapittel de [[Collatierecht|collatie]] bezat en recht had op de [[tiend]].
Regel 26:
Na 1632 ging het recht om de proosten te benoemen over van de hertog van Brabant op de [[Staten-Generaal van de Nederlanden|Staten-Generaal]] van de [[Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden]]. In die tijd werd het proostschap verkocht aan de hoogstbiedende.<ref>Meestal werd 30.000 Hollandse gulden gevraagd. Ubachs/Evers, p. 425</ref> Toch hield het kapittel vast aan de [[rijksonmiddellijk]]heid; direct afhankelijk van paus en keizer en onafhankelijk van prinsbisschop en Staten-Generaal. Daarmee bleef het claustrale gebied van Sint Servaas, waar het kapittel en eenieder die daartoe behoorde [[Immuniteit (recht)|immuniteit]] genoten, een soort staatje binnen de stad. Overigens werd er tot de opheffing van het kapittel juridische strijd gevoerd over de bevoegdheden van de hertog van Brabant, en later de Staten-Generaal.
 
In de periode na de [[Reformatie]] bestond het kapittel van Sint Servaas uit ca. 190 leden (bedienend personeel niet meegerekend): een proost, een deken, 36 gewone kanunniken, 30 'kleine' kanunniken ([[kapelaan]]s, die missen opdroegen aan de diverse altaren van de Sint-Servaaskerk), ca. 100 andere kapelaans, 10 roededragers (gerechtsdienaren en [[deurwaarder]]s) en 12 chorisocii (begeleiders bij [[processie]]s). De oorspronkelijke doelstelling van het kapittel was de eredienst aan God en de zorg over de 'kerk van Maastricht', maar dat ideaal was in de loop der tijden vertroebeld. Van 1545-1563 poogde het [[Concilie van Trente]] een einde te maken aan een reeks misstanden in de [[Rooms-katholieke Kerk]]. Ook het kapittel van Sint Servaas kreeg hiermee te maken en in 1556, 1557, 1559 en 1609 kregen de kanunniken bezoek van [[visitatie]]commisies (in 1557 o.a.onder anderen met de Leuvense hoogleraar en [[inquisitie|inquisiteur]] [[Ruard Tapper]]). Hierna werd het kapittel aangespoord meer aandacht te geven aan zaken als het bijwonen van het koorgebed, niet kletsen, lachen of ruziemaken in het koor, het dragen van de [[tonsuur]] en het geestelijk gewaad, het verbod op kansspelen of herbergbezoek, het verplicht wonen binnen de claustrale singel en het verwijderen van [[concubine]]s en onwettige kinderen uit het gebied. Bij de laatste visitatie bleken de ergste misstanden opgelost.<ref>Tagage, pp. 113-125</ref>
 
Aan het einde van de 18e eeuw woonden enkele kanunniken weer buiten de claustrale singel. Zo lieten de gebroeders Andreas en Wilhelmus Soiron aan de Grote Gracht een groot herenhuis bouwen naar een ontwerp van hun broer, de architect [[Mathias Soiron]]. De proost van het kapittel (toen ook hoogproost genoemd) woonde niet langer in de proosdij, maar in een luxueus stadspaleis aan het Henric van Veldekeplein. Tevens beschikten de proosten over een kasteel in Mechelen-aan-de-Maas.<ref>Hackeng (2006), p. 32</ref>