Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Johan N (overleg | bijdragen)
Johan N (overleg | bijdragen)
Regel 19:
Op droge, voedselarme en zure zandgronden komen heischrale graslanden (''Nardetea'') voor. De vegetatie wordt niet hoog en blijft open. Het is in feite een overgangstype naar [[heide (vegetatie)|heide]], die vaak dezelfde abiotische omstandigheden kent. Voorbeelden van grassen uit deze graslanden zijn [[tandjesgras]], [[gewoon struisgras]] en [[vroege haver]]. Andere planten zijn [[tormentil]] en [[mannetjesereprijs]].
 
Daarnaast zijn er graslanden op droge voedselarme en kalkrijkere gronden, de [[klasse dervan de kalkgraslanden|kalkgraslanden]] (''Festuco-Brometea''). In Nederland zijn ze vooral te vinden in de Duinen beneden Egmond, langs de [[Rijn]], [[Waal (rivier)|Waal]] en de [[Gelderse IJssel]] en in [[Zuid-Limburg (Nederland)|Zuid-Limburg]]. Kenmerkend voor deze graslanden is bijvoorbeeld [[smal fakkelgras]], maar ook [[tijm]] en [[bremraap]]soorten.
 
Ook zijn er graslanden op natte gronden. Sommige staan 's winters onder water, andere komen dan alleen plas-dras te staan. Een voorbeeld van een schraal nat [[hooiland]] is het [[blauwgrasland]]. De belangrijkste grassoort is hier [[pijpenstrootje]]. Maar ook [[blauwe zegge]] komt hier voor. In het begin waren er in Nederland grote oppervlakten blauwgrasland, tegenwoordig is er nog maar een zeer klein deel bewaard gebleven in reservaten. In blauwgraslanden kunnen soorten voorkomen als [[Parnassia palustris|parnassia]], [[blauwe knoop]] en [[gevlekte orchis]].