Orchideeën. Een bundel poëzie en proza: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
→‎Kritiek: +Couperus over de kritiek
k corr.
Regel 9:
Daar ik nu echter wel een weinigje leed gevoelde, omdat mijn stuk afgewezen was in een courant, waarin soms prulpoëzie staat, die ik voor geen honderd gulden zou willen onderteekenen, klaagde ik mijn verdriet aan Ten Brink. Vriendelijk als altijd vroeg hij mij iets te lezen; ik gaf het beste wat mijn portefeuille inhield, hetgeen gelukkig zijn goedkeuring wegdroeg.
 
Hij toonde mij een paar leelijke zinnen, een paar onwelluidende woorden, die ik gewijzigd heb; daarna zond hij het Schimmel ter lezing… Schimmel antwoordde: “het stukje van Couperus is zangerig, maar ook niet meer; er schuilt evenwel talent in; laat hij meer sturen.” Nu, al is het geen volmaakt compliment, het kan er toch mee door en de laatste woorden zijn bemoedigend. Men kan ook maar niet dadelijk met meesterstukken beginnen, nietwaar? En alzoo komt in Juli mijn eerste stukje uit. Ik ben er innig blij over; het is natuurlijk niet een ieder, pas beginnende, gegeven dadelijk in Nederland te schrijven, het tweede tijdschrift van ons land…"<ref>Paul Ekhard, Paul [=Gerard de la Valette, echtgenoot van Trudy en zwager van Couperus], 'Louis Couperus', in: ''De nieuwe courant'', 10 juni 1913; herdrukt in ''[[Maatstaf (tijdschrift)|Maatstaf]]'' 11 (1963-1964), p. 154-155.</ref>
 
===Uitgave===
In de periode 1883-1886 verschenen nog meer gedichten in tijdschriften en kranten. In juli 1886 schreef hij aan zijn zuster: "In het najaar denk ik een herdruk te geven van mijn verspreide gedichten en proza onder den bonten naam Orchydeeën. Chique titel vind’ je niet, iets aristocatisch?"<ref>Paul Ekhard, Paul [=Gerard de la Valette, echtgenoot van Trudy en zwager van Couperus], 'Louis Couperus', in: ''De nieuwe courant'', 10 juni 1913; herdrukt in ''Maatstaf'' 11 (1963-1964), p. 156.</ref>
 
In het voorjaar van 1886 had de uitgever A. Rössing zijn debuutbundel ''Een lent van vaerzen'' van de uitgever Beijers overgenomen. Zo kwamen de schrijver en uitgever waarschijnlijk met elkaar in contact. In december verscheen de bundel bij Rössing te [[Amsterdam]]. De bundel droeg de opdracht: "Aan mijn Hoogvereerden Meester prof. dr. J. ten Brink zij deze bundel als een bewijs van vriendschap en erkentelijkheid toegeëigend."
Regel 21:
J.N. van Hall besprak opnieuw deze bundel positief, net als enkele anderen. Maar niet iedereen was positief, en met name [[Willem Kloos]] besprak de bundel uiterst negatief en noemde Couperus’ poëzie “om helsch te worden”.<ref>Zie het artikel van Menno Voskuil; zie ook verwijzingen via [http://www.louiscouperus.nl/publicaties/database/ database [[Louis Couperus Genootschap]]].</ref>
 
Na alle kritiek schreef Couperus opnieuw aan zijn zus, waarschijnlijk rond april 1884: "Al die onbekende kaereltjes N.N., X, Y, Z, Homuncules [onder welke naam de dichter [[Albert Verwey]] scuil ging], al die pseudoniempjes laten mij koud, of ze mij prijzen of berispen. Vindt mij hierom niet verwaand, want dat ben ik inderdaad niet; ik ben de eerste om te erkennen, dat mijn gedichten verre van volmaakt zijn, en iets, dat ik twee maanden geleden schreef, kan mij thans ternauwernood meer bevallen. (''Santa Chiara'' b.v. vind ik thans zéér zwak op sommige plaatsen!) Maar ik ompantser mij met zekere onverschilligheid… Ik wil mij niet van mijn stuk laten brengen".<ref>Paul Ekhard, Paul [=Gerard de la Valette, echtgenoot van Trudy en zwager van Couperus], 'Louis Couperus', in: ''De nieuwe courant'', 10 juni 1913; herdrukt in ''Maatstaf'' 11 (1963-1964), p. 155.</ref>
 
==Bibliografie==