Henricus Cornelius Rümke: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
ChrisN (overleg | bijdragen)
fix
Regel 10:
Wederom zorgde zijn mentor L. Bouman, die in de tussentijd hoogleraar in Utrecht geworden was, voor een belangrijke stap in Rümke's loopbaan door hem in 1933 voor te dragen als conservator van de Utrechtse psychiatrische en neurologische kliniek en bijzonder hoogleraar in de [[ontwikkelingspsychologie]]. Rümke had hiervoor reeds drie keer naast een hoogleraarspost gegrepen door zijn brede interesse en weigering zich toe te leggen op een specifiek [[vakgebied]]. Na het overlijden van Bouman in 1936, werd diens leerstoel gesplitst en werd Rümke gevraagd de leerstoel [[psychiatrie]] te bekleden. In de naoorlogse periode legde Rümke zich in zijn werk vooral toe op de plaatsbepaling van zijn vakgebied als gevolg van de vele ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg.
 
Naast zijn medische en wetenschappelijke loopbaan was Rümke ook actief als [[dichter]]. In opdracht van het toenmalige ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen schreef hij een uitgebreid essay over het boek ''[["Van de koele meren des doods"]]'' van schrijver/psychiater [[Frederik van Eeden (schrijver)|Frederik van Eeden]] (1860-1932), waarvoor hij in 1964 de [[Henriette Roland Holst-prijs]] kreeg.
 
Rümke had een niet gangbare opvatting over [[atheïsme|ongeloof]]: "In tegenstelling tot wat [[Sigmund Freud|Freud]] en anderen voor en na hem beweerden, meent Rümke op grond van zijn ervaringen als psychiater dat ‘het zogenaamde ongeloof veel sterker verwantschap vertoont met de neurose dan echt geloof’." Aldus een tekst die van Wouter van Heiningen (1963, dichter) aantrof in het museum [[Dolhuis|‘Dolhuys’]] in [[Haarlem]] in het voormalige leprozen-, pest- en dolhuys, waarvan de oorsprong ligt in 1320.